|
Theodorus
Heemskerk, jurist en staatsman (Amsterdam 20-7-1852 - Utrecht
12-6-1932). Zoon van Jan Heemskerk, conservatief politicus, en Anna
Maria Heemskerk. Gehuwd op 3-11-1881 met jkvr. Maria Cornelia
Hartsen (Amsterdam 28-03-1857- Amsterdam 12-11-1886). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren. Na
haar overlijden (aan tuberculose), gehuwd op 14-1-1891 te St.
Petersburg, Rusland met Lydia von
Zaremba (St. Petersburg, Rusland 04-03-1869 - Den Haag 23-10-1955). Uit dit huwelijk werden, behalve 2 jong overleden kinderen,
1 zoon en 1 dochter geboren.
Heemskerk gaat, na in Den Haag de HBS te hebben doorlopen,
aanvankelijk naar de Polytechnische School in Delft. In 1870 begint
echter zijn studie rechten aan de Leidse Universiteit, waar op 13
mei 1876 zijn promotie volgt tot doctor in het Romeins en hedendaags
recht. De titel van zijn proefschrift luidt: Over huwelijken van
Nederlanders buitenslands. Tot 1883 houdt hij zich afzijdig van de
politiek, maar in dat jaar wordt hij lid van de Provinciale Staten
van Noord-Holland. Zijn opzienbarende overgang naar de
antirevolutionaire 'beweging' heeft een aantal jaren daarvoor
plaatsgehad. Afkomstig uit een remonstrants gezin, kiest hij voor de
orthodoxe richting. Niet weinigen hebben hun twijfels aan de
oprechtheid van Heemskerks bekering; men veronderstelt politiek
voordeel voor de jonge jurist. Heemskerk zelf spreekt later steeds
van een 'inwendig godsdienstig proces', dat aan deze verandering ten
grondslag heeft gelegen. Zijn eerste huwelijk met jonkvrouw M.C.
Hartsen (dochter van jhr. C. Hartsen, minister van Buitenlandse
Zaken in het kabinet-Mackay, 1888 - 1891) schijnt mede op de
beslissing van invloed te zijn geweest. Men bedenke daarbij dat nog
in 1874 - tijdens een van de befaamde 'debating'-avonden onder
leiding van de Leidse hoogleraar J.Th. Buys - de student Heemskerk
in een openbaar debat de a.r. voorman A. Kuyper heeft verweten dat
'de tegenwoordige Calvinistische beweging, die door dr. Kuyper
geleid wordt, gevaarlijk voor den Nederlandschen Staat [is]'
(Rutgers, 33). Nu treedt hij zelf tot de antirevolutionaire
gelederen toe; hij, de zoon van de conservatieve J. Heemskerk Azn.,
een der meest fervente tegenstanders van Kuypers partij.
Heemskerk heeft voor de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) meer dan
twintig jaar lang zitting in de Tweede Kamer gehad. Eerst, ten tijde
van het districtenstelsel, van 1888 tot 1908 - met korte
onderbrekingen - voor de districten Ridderkerk, Harlingen, Sneek,
Amsterdam VII en Sliedrecht en later, van 1925 tot zijn overlijden
in 1932. In 1889 neemt hij tevens zitting in de Amsterdamse
gemeenteraad (tot 1895), van 1900 tot 1908 door een tweede termijn
gevolgd. Onder het burgemeesterschap van W.F. van Leeuwen is hij van
1901 tot 1908 bovendien wethouder van Financin en Gemeentebedrijven.
In 1901 wordt Heemskerk voor het eerst voor een ministerpost
gevraagd. Kuyper wil hem in zijn coalitiekabinet (1901 - 1905) op
Binnenlandse Zaken, waarbij Kuyper zelf - naast het premierschap -
een nieuw op te richten ministerie van Onderwijs wil gaan beheren.
Heemskerk weigert om persoonlijke redenen, wat Kuyper hem lange tijd
heeft kwalijk genomen. Als kamerlid wordt hij echter in 1903
voorzitter van de a.r. kamerclub. Hij blijft dat tot 1908, mede
doordat Kuyper na zijn verkiezingsnederlaag van 1905, waarna diens
kabinet aftreedt, vooralsnog niet in de Kamer terugkeert en zelfs
geruime tijd buitenslands verblijft. In december 1907 valt het
liberale ministerie-De Meester, nadat de begroting van de minister
van Oorlog, W.F. ridder van Rappard, is verworpen. Koningin
Wilhelmina draagt, na van verschillende kanten adviezen te hebben
ingewonnen, de formatie van een nieuw kabinet op aan Heemskerk, als
voorzitter van de a.r. kamerfractie. De opdracht wordt door
Heemskerk na lange aarzeling aanvaard. Na twee weken kan hij het
nieuwe ministerie reeds aan de vorstin voordragen. Kuyper, terug in
Nederland, voelt zich gepasseerd - wellicht niet ten onrechte,
alleen: niet door Heemskerk! - en schrijft vervolgens een aantal
hoofdartikelen in De Standaard, waarin hij het optreden van
Heemskerk in scherpe bewoordingen hekelt. Kuyper ziet, door het
optreden van Heemskerk, een heroptreden als regeringsleider ernstig
in gevaar gebracht. Heemskerk reageert met een vlugschrift: Een
woord over de genummerde driestarren van dr. Kuyper (Rotterdam,
1915), waarin hij Kuypers beschuldigingen op overtuigende wijze weet
te weerleggen. Het feit dat hij - na het ontvangen van de
formatie-opdracht - onmiddellijk met Kuyper in contact treedt en
voorts het gegeven dat hij lang aarzelt alvorens de opdracht te
aanvaarden, dienen in dit kader als afdoende argumenten.
In feite is het conflict met Kuyper de aanzet voor een discussie
over het leiderschap in de ARP geweest. Samen met H. Bavinck, P.A.
Diepenhorst, A. Anema en S. de Vries Czn. geeft Heemskerk de
brochure Leider en leiding in de Anti-Revolutionaire Partij
(Rotterdam, 1915) uit, waarin een nieuwe zienswijze op het
leiderschap van de ARP wordt gegeven. Tot een echte verzoening met
Kuyper, die blijft wrokken, komt het niet meer, ondanks pogingen
daartoe gedaan door onder meer A.W.F. Idenburg, minister in de
kabinetten-Kuyper en Heemskerk. Op Heemskerks zeventigste verjaardag
deelt Idenburg mee dat Kuyper op zijn sterfbed van Heemkerks goede
bedoelingen uiteindelijk overtuigd was, maar hoeveel historische
waarde aan dit verhaal moet worden toegekend is onduidelijk, gezien
Kuypers geestelijke aftakeling na 1919. Dat Heemskerk niet
haatdragend is, blijkt uit het feit dat hij namens het kabinet-Ruijs
de Beerenbrouck in 1920 op Kuypers begrafenis spreekt.
Deel tekst bron:
Historici.nl |