|
Het is nog niet zeker, dat de beweegreden
tot den moord op den 32-jarigen advocaat mr. J. L. Wijsman, in den
sneltrein Amsterdam – Den Haag, zucht naar geld was, zoodat het een
roofmoord zou zijn geweest. Wel is er van zelfmoord absoluut geen
sprake, maar toch acht de politie de mogelijkheid van een moord uit
wraakzucht nog niet uitgesloten. Al wijst dan de toestand, waarin
het lijk is gevonden, het meest op roofmoord.
Het
signalement van den dader. Langzamerhand is er in het
geheimzinnig geval eenig meer licht gekomen. In de eerste plaats
dient vermeld, dat de dame, die van Amsterdam tot Haarlem met de
beide mannelijke passagiers heeft meegereisd, zich Dinsdag heeft
aangemeld bij de politie. Zij las van den moord pas Maandagavond en
besloot den volgenden morgen zoo spoedig mogelijk aan de politie mee
te deelen, wat zij wist. Zij is een 24-jarige verpleegster,
werkzaam en wonende te Haarlem. Zij deelde het volgende mee: Zij was
tijdig aan het Centraal-Station, kon gemakkelijk den trein van 7 u.
15 halen en zocht zich een rustig plaatsje uit in het kleine,
slechts voor drie personen plaats biedende, Iste klasse
compartiment. Zij zocht het uiterste hoekje, vèr van den tocht van
het openen en sluiten van het portier. Zij zal ongeveer zes à zeven
minuten alléén in den coupé hebben gezeten, toen een jong uitziend,
net gekleed heer er in kwam, zich zette op de eerste plaats, bij het
portier, wat kranten voor den dag haalde, en ging lezen, ’t Was mr.
Wijsman. Even vóór het vertrek kwam nog een heer in den coupé,
flinke gestalte; leeftijd ongeveer 25 jaar, donkerblond vol haar,
achterovergekamd, dik glad blond gezicht, grijze gabardine regenjas
tot den hals toe dichtgeknoopt; roodbruin slap hoedje met ronde deuk
(z.g. artistenhoed). Zij gaf het signalement met groote beslistheid.
Hij plaatste zich tusschen mr. Wijsman en de te Haarlem wonende
dame, zei alleen „Alsjeblieft”, toen de conducteur de kaartjes kwam
knippen en sprak tegen zijn twee medereizigers geen enkel woord.
De conducteur noemde bij het knippen der kaartjes van elk der
reizigers de plaats van bestemming. Beide heeren hadden gewone
kaartjes, geen abonnementskaart. Voor elk hunner zei de conducteur
werktuigelijk bij het knippen: in orde, Den Haag. De derde passagier
had geen handbagage. Na het controleeren der kaartjes wreef hij zich
enkele malen over het gelaat, geeuwde, dook in een en maakte een
hazenslaapje. Mr. Wijsman bleef lezen, bleef in zijn lectuur
verdiept, tot Haarlem werd bereikt en de dame den coupé verliet. Het
portier werd, direct nadat zij was uitgestapt door den onbekenden
reiziger dichtgesmeten. Na een oponthoud van enkele minuten reed de
trein verder. De politie weet nu in elk geval, dat de onbekende,
naar wien gezocht wordt, niet te Leiden is uitgestapt en ook niet te
Rotterdam, en dat het doel van zijn reis Den Haag was.
De verdwenen hoed.
Er
is echter nog een vage aanwijzing. Zooals gemeld, had een reiziger,
die te Den Haag instapte, opgemerkt, dat een heer op het Haagsche
perron uitstapte, nog voordat de trein stilstond en haastig wegliep.
Deze haastige reiziger was blootshoofds. Hoewel het de controle te
Den Haag niet is opgevallen, dat een reiziger zonder hoed is
gepasseerd, is dit natuurlijk zeer wel mogelijk. De conducteur, die
te Amsterdam de kaartjes heeft geknipt, verklaart, evenals de dame,
dat de onbekende een deukhoed droeg. In den coupé is echter geen
hoofddeksel, behalve dat van mr. Wijsman, gevonden. Waar is nu de
hoed gebleven? Men veronderstelt, dat de dader gepoogd heeft, vóór
het binnenrijden van den trein in Den Haag, uit den coupé te
springen en dat daarbij zijn hoed is afgewaaid. De politie heeft nu
langs de spoorlijn gezocht, maar nog niets gevonden. Daar dit
hoofddeksel den naam, althans de initialen, van den dader zou kunnen
bevatten, is het van groot belang, dat de hoed nog wordt gevonden.
Nadat deze mededeeling in de courant was verschenen, is
oogenblikkelijk het publiek naar den hoed gaan zoeken, ’t Gevolg
was, dat niet minder dan…. zes hoeden, gevonden in de buurt van de
spoorlijn of elders, bij de politie werden bezorgd. Geen der hoeden
beantwoordde echter aan het door den conducteur en de verpleegster
opgegeven signalement. Men zoekt thans nog met behulp van
speurhonden naar den hoed en ook naar de revolver.
Nadere bijzonderheden. Zooals gezegd, wijst de toestand,
waarin het lijk is gevonden, erop, dat men met roofmoord heeft te
doen. Vermoedelijk is het slachtoffer onverhoeds aangevallen, zoodat
zelfs een worsteling niet zal hebben plaatsgehad. De kleeding was
geheel met bloed doortrokken. Bij de gerechtelijke schouwing meende
men als vaststaand te kunnen aannemen, dat het eerste schot onder
het linkerschouderblad is ingedrongen, nadat de dader onverhoeds het
doodelijk wapen op zijn geen kwaad vermoedend slachtoffer richtte.
Het volgende oogenblik, aldus wordt verondersteld, moet mr. Wijsman
als reflexbeweging het hoofd met den linkerarm tegen den aanval
hebben beschermd, en drong onmiddellijk daarop een kogel in zijn
linkeronderarm en het volgend moment de derde, ter hoogte van het
hart. De onverlaat moet daarop voorzichtig de bovenknoopen hebben
losgemaakt van het vest, waarin, in den regel, een portefeuille met
geld en legitimatiestukken zijn geborgen, en die er hebben
uitgehaald. Hij moet die knoopen ook weer door de knoopsgaten hebben
getrokken, want bij onderzoek werd niet alleen geen enkele knoop aan
de kleeding vermist, maar zaten zelfs alle knoopen door de
knoopsgaten heen. Men heeft nergens een portefeuille van mr. Wijsman
kunnen vinden, terwijl hij volgens zijn familie en anderen, met wie
hij dagelijks omging, wel in ’t bezit was van een portefeuille. Hij
zal deze op zijn reis in den binnen-vestzak hebben gedragen. De
politie heeft op zijn kamer aan het Rokin te Amsterdam een grooten
stapel correspondentie in beslag genomen. Stuk voor stuk wordt alles
nauwkeurig nagegaan en, hoewel de politie natuurlijk voorloopig
niets loslaat, moeten er toch wel kleine aanwijzingen zijn, volgens
het H b l., die doen rekenen met de mogelijkheid van wraakzucht.
Het blad wekt voorts het publiek op tot medewerking en schrijft: De
dader heeft met de meeste waarschijnlijkheid woonplaats in de
Residentie. Welnu, de man heeft toch een huiselijke omgeving, een
bekendenkring? Het is onmogelijk bijna, dat iemand, die zoo’n
gruwelijke daad gepleegd heeft, ook bij het doordringen van de
verhalen in zijn eigen kring, zich onbewogen kan houden. Men behoeft
geen psycholoog te wezen, om afwijkingen bij iemand te constateeren,
door een daad als deze veroorzaakt, wiens gewone manier van doen en
handelen men kent. Het zij een ieder dus op het hart gedrukt, kennis
te geven van iets verdachts in de omgeving van iemand, wiens
signalement beantwoordt aan dat van den vermoedelijken dader. Ook
hierdoor kunnen belangrijke aanwijzingen ontstaan. Zeer juist.
Maar dan zijn voorlopig de donkerblonde mannen van flink postuur te
beklagen. Zij loopen groote kans om nu door den een, dan door een
ander te worden aangewezen als de vermoedelijke dader. Welke
waarde er soms aan de aanwijzingen van het publiek moet worden
gehecht, heeft de politie reeds ondervonden. Een groot aantal
personen heeft zich reeds bij de politie aangemeld om inlichtingen
te geven, maar geen enkele dier mededeelingen bleek van beteekenis
te zijn. Dan is er nog iemand, die een brief heeft geschreven en
meedeelt, in den nacht vóór het gebeurde van den moord te hebben
gedroomd. Hij zag, bij die gelegenheid, liet volvoeren van den
snooden aanslag duidelijk vóór zich en wist zelfs nauwkeurig aan te
geven, hoe de aanrander er uitzag. Die opgave klopte volkomen met de
publicaties in de pers; de brief werd echter daarna geschreven. Aan
de openbaring van dat zesde zintuig hecht de politie dan ook niet de
minste waarde. Van meer beteekenis was aanvankelijk de
mededeeling dat mr. Wijsman, die te Leiden heeft gestudeerd, aan een
arts, vroeger aldaar wonende, een belangrijke som gelds heeft
geleend. Het signalement van den derden reiziger beantwoordde
eenigszins aan het voorkomen van den arts. Bij nader onderzoek is
gebleken, dat die som reeds in 1914 was geleend. Of mr. Wijsman dien
arts herhaaldelijk om terugbetaling heeft gemaand, kon niet worden
vastgesteld. Het geval wordt verder in het oog gehouden omdat niets
mag worden verzuimd. De wagon, waarin de moord heeft plaats
gehad, is op last van de politie verzegeld.
De
verslagene en zijne familie. Zooals reeds meegedeeld,
was mr. Wijsman op Oudejaarsdag juist 32 jaar geworden. Hij was in
1918 gepromoveerd en sedert Sept. 1919 werkzaam ten kantore van mr.
Van Gigch te Amsterdam. Mr. Wijsman was ongehuwd en
ongeëngageerd. Hij was eenige zoon — zijn eenige zuster woont in het
buitenland — en zou den oudejaarsavond en den nieuwjaarsdag bij zijn
ouders te Den Haag doorbrengen; trouwens hij kwam geregeld om de
twee à drie weken. Toen hij met den opgegeven trein niet was
thuisgekomen, moeten zijn ouders gedacht hebben, dat hij nog wel met
een volgende, althans met den allerlaatsten trein (12.22) zou
arriveeren. Helaas ging de oudejaarsnacht voorbij zonder dat de zoon
was thuisgekomen. De 70 jarige vader, een gepensioneerd
hoofdcommies van het hoofdbestuur der Post. en Tel. is daarop den
volgenden morgen vroeg naar het station gegaan om te informeeren of
er soms een spoorwegongeluk was gebeurd…. Deze informatie was voor
den ouden heer des te meer bezwaarlijk, omdat hij totaal doof is,
evenals mevrouw Wijsman, de moeder van den verslagene. Aan het
station zag men er tegen op, den armen vader mede te deelen wat er
in werkelijkheid was geschied. Men verwees den heer Wijsman naar het
politiebureau, alwaar men hem zoo voorzichtig mogelijk de waarheid
vertelde. Het lijk van den verslagene was reeds getransporteerd naar
de Alg. begraafplaats. Hier heeft de vader het lijk als dat van zijn
zoon herkend. Van een moord uit wraakzucht kan volgens de
Haagsche Ct geen sprake zijn. Mr. Wijsman was iemand, die niet
alleen met groote bekwaamheid, doch tevens met bijzondere
bescheidenheid zijn werk verrichtte en die geen groote vijanden had.
Het publieke leven interesseerde hem weinig; daarentegen was hij een
groot liefhebber van kunst en literatuur, waaraan hij zich naast
zijn rechtskundigen werkkring wijdde, zonder eenige aanleiding te
geven tot persoonlijken naijver of iets dat hem vijandschap zou
kunnen bezorgen. In zijn testament heeft mr. Wijsman bepaald, dat
zijn lijk verbrand moest worden. Gemeld wordt echter, dat de
diepgeschokte ouders tegen die crematie bezwaar hadden, omdat zij in
de gelegenheid willen blijven een bezoek te brengen aan de laatste
rustplaats van hun kind. Donderdag heeft dan ook onder groote
belangstelling de begrafenis van den vermoorde plaats gehad. Aan ’t
graf werd alleen gesproken door den secretaris van de Amsterdamsche
Loge van de Theosofische Vereeniging, waarvan de verslagene lid was,
en voorts namens zijn Leidsche studiegenooten. Later hebben de
ouders hunne aanvankelijke bezwaren tegen crematie laten varen,
zoodat deze thans is bepaald op morgen Zaterdag.
Een
geheimzinnig voorval. In verband met den moord wordt er
melding gemaakt van een geheimzinnige gebeurtenis te Rotterdam,
welke een treinconducteur is overkomen. Het betreft een conducteur
die op ’t eerste gezicht veel gelijkt op zijn collega, die op
Oudejaarsavond den bewusten trein reed. Eerstgenoemde conducteur
was op den avond van Nieuwjaarsdag vrij van dienst. Hij liep ’s
avonds te Rotterdam, waar hij woont op de Kruiskade bij den
Coolsingel. Een auto reed hem achterop en hield stil onmiddellijk
vóór de plaats op het trottoir, waar de spoorman zich bevond. Een
heer van vrij lange gestalte, donkerblond haar, gladgeschoren
gezicht, forsch van uiterlijk, deed een stap in de richting van de
conducteur, keek hem scherp aan, riep den chauffeur toe: „Hij is het
niet!” sprong weer in de auto waarin geen ander aanwezig was, tikte
tegen de ruit waarvoor de chauffeur zat. De auto reed toen langzaam
door. De spoorman ging eveneens zijns weegs. Wel waren er op dien
avond nog geen kranten verschenen waarin de treinmoord werd vermeld,
doch tot ’t spoorwegpersoneel van de hoofdlijn was toch het gerucht
reeds doorgedrongen. Ook hij, de conducteur, had ervan gehoord; hij
was dan ook met die korte ontmoeting niets ingenomen en haastte zich
huiswaarts. Hij nam de tram. De heer in de auto, die dit blijkbaar
had bemerkt, opende het portier, zei iets tot den chauffeur en het
volgende oogenblik reed de auto achter den tramwagen waarin de
spoorman zat. De conducteur, aan de halte dicht bij zijne woning
gekomen, stapte uit, liep naar huis. Nauwelijks had hij den
tramwagen verlaten of de auto kwam zeer langzaam achter hem aan.
Toen hij de deur van zijn huis opende, bleef de auto even staan,
keek de inzittende scherp toe, nam het nummer van het huis op en de
naamplaatjes op de deur. Daarna verdween het vehikel met groote
snelheid. Toen de conducteur later het signalement las, door de
dame uit Haarlem gegeven, moet hij hebben verklaard dat dit vrijwel
overeenkwam met dat van den man in de auto. Toen de conducteur
van den „moordtrein” van deze gebeurtenis hoorde, heeft hij naar
Rotterdam het verzoek geseind, om bij zijn thuiskomst door de
politie te worden beschermd. De politie tracht thans den chauffeur
van die auto op te sporen. Volgens het laatste bericht in de
Haagsche Cour. wordt het onderzoek naar den dader van den moord
thans voortgezet in gansch andere richting dan de aanvankelijk
gevolgde. |