Nieuwsblad van Friesland van 06-01-1922

   
   
  Nieuwsblad van Friesland


Het is nog niet zeker, dat de beweegreden tot den moord op den 32-jarigen advocaat mr. J. L. Wijsman, in den sneltrein Amsterdam – Den Haag, zucht naar geld was, zoodat het een roofmoord zou zijn geweest. Wel is er van zelfmoord absoluut geen sprake, maar toch acht de politie de mogelijkheid van een moord uit wraakzucht nog niet uitgesloten. Al wijst dan de toestand, waarin het lijk is gevonden, het meest op roofmoord.

Het signalement van den dader.
Langzamerhand is er in het geheimzinnig geval eenig meer licht gekomen. In de eerste plaats dient vermeld, dat de dame, die van Amsterdam tot Haarlem met de beide mannelijke passagiers heeft meegereisd, zich Dinsdag heeft aangemeld bij de politie. Zij las van den moord pas Maandagavond en besloot den volgenden morgen zoo spoedig mogelijk aan de politie mee te deelen, wat zij wist.
Zij is een 24-jarige verpleegster, werkzaam en wonende te Haarlem. Zij deelde het volgende mee: Zij was tijdig aan het Centraal-Station, kon gemakkelijk den trein van 7 u. 15 halen en zocht zich een rustig plaatsje uit in het kleine, slechts voor drie personen plaats biedende, Iste klasse compartiment. Zij zocht het uiterste hoekje, vèr van den tocht van het openen en sluiten van het portier. Zij zal ongeveer zes à zeven minuten alléén in den coupé hebben gezeten, toen een jong uitziend, net gekleed heer er in kwam, zich zette op de eerste plaats, bij het portier, wat kranten voor den dag haalde, en ging lezen, ’t Was mr. Wijsman.
Even vóór het vertrek kwam nog een heer in den coupé, flinke gestalte; leeftijd ongeveer 25 jaar, donkerblond vol haar, achterovergekamd, dik glad blond gezicht, grijze gabardine regenjas tot den hals toe dichtgeknoopt; roodbruin slap hoedje met ronde deuk (z.g. artistenhoed). Zij gaf het signalement met groote beslistheid. Hij plaatste zich tusschen mr. Wijsman en de te Haarlem wonende dame, zei alleen „Alsjeblieft”, toen de conducteur de kaartjes kwam knippen en sprak tegen zijn twee medereizigers geen enkel woord.
De conducteur noemde bij het knippen der kaartjes van elk der reizigers de plaats van bestemming. Beide heeren hadden gewone kaartjes, geen abonnementskaart. Voor elk hunner zei de conducteur werktuigelijk bij het knippen: in orde, Den Haag. De derde passagier had geen handbagage. Na het controleeren der kaartjes wreef hij zich enkele malen over het gelaat, geeuwde, dook in een en maakte een hazenslaapje.
Mr. Wijsman bleef lezen, bleef in zijn lectuur verdiept, tot Haarlem werd bereikt en de dame den coupé verliet. Het portier werd, direct nadat zij was uitgestapt door den onbekenden reiziger dichtgesmeten. Na een oponthoud van enkele minuten reed de trein verder. De politie weet nu in elk geval, dat de onbekende, naar wien gezocht wordt, niet te Leiden is uitgestapt en ook niet te Rotterdam, en dat het doel van zijn reis Den Haag was.

De verdwenen hoed.
DeukhoedEr is echter nog een vage aanwijzing. Zooals gemeld, had een reiziger, die te Den Haag instapte, opgemerkt, dat een heer op het Haagsche perron uitstapte, nog voordat de trein stilstond en haastig wegliep. Deze haastige reiziger was blootshoofds. Hoewel het de controle te Den Haag niet is opgevallen, dat een reiziger zonder hoed is gepasseerd, is dit natuurlijk zeer wel mogelijk. De conducteur, die te Amsterdam de kaartjes heeft geknipt, verklaart, evenals de dame, dat de onbekende een deukhoed droeg. In den coupé is echter geen hoofddeksel, behalve dat van mr. Wijsman, gevonden.
Waar is nu de hoed gebleven? Men veronderstelt, dat de dader gepoogd heeft, vóór het binnenrijden van den trein in Den Haag, uit den coupé te springen en dat daarbij zijn hoed is afgewaaid. De politie heeft nu langs de spoorlijn gezocht, maar nog niets gevonden. Daar dit hoofddeksel den naam, althans de initialen, van den dader zou kunnen bevatten, is het van groot belang, dat de hoed nog wordt gevonden.
Nadat deze mededeeling in de courant was verschenen, is oogenblikkelijk het publiek naar den hoed gaan zoeken, ’t Gevolg was, dat niet minder dan…. zes hoeden, gevonden in de buurt van de spoorlijn of elders, bij de politie werden bezorgd. Geen der hoeden beantwoordde echter aan het door den conducteur en de verpleegster opgegeven signalement. Men zoekt thans nog met behulp van speurhonden naar den hoed en ook naar de revolver.

Nadere bijzonderheden.
Zooals gezegd, wijst de toestand, waarin het lijk is gevonden, erop, dat men met roofmoord heeft te doen. Vermoedelijk is het slachtoffer onverhoeds aangevallen, zoodat zelfs een worsteling niet zal hebben plaatsgehad. De kleeding was geheel met bloed doortrokken. Bij de gerechtelijke schouwing meende men als vaststaand te kunnen aannemen, dat het eerste schot onder het linkerschouderblad is ingedrongen, nadat de dader onverhoeds het doodelijk wapen op zijn geen kwaad vermoedend slachtoffer richtte. Het volgende oogenblik, aldus wordt verondersteld, moet mr. Wijsman als reflexbeweging het hoofd met den linkerarm tegen den aanval hebben beschermd, en drong onmiddellijk daarop een kogel in zijn linkeronderarm en het volgend moment de derde, ter hoogte van het hart. De onverlaat moet daarop voorzichtig de bovenknoopen hebben losgemaakt van het vest, waarin, in den regel, een portefeuille met geld en legitimatiestukken zijn geborgen, en die er hebben uitgehaald. Hij moet die knoopen ook weer door de knoopsgaten hebben getrokken, want bij onderzoek werd niet alleen geen enkele knoop aan de kleeding vermist, maar zaten zelfs alle knoopen door de knoopsgaten heen. Men heeft nergens een portefeuille van mr. Wijsman kunnen vinden, terwijl hij volgens zijn familie en anderen, met wie hij dagelijks omging, wel in ’t bezit was van een portefeuille. Hij zal deze op zijn reis in den binnen-vestzak hebben gedragen.
De politie heeft op zijn kamer aan het Rokin te Amsterdam een grooten stapel correspondentie in beslag genomen. Stuk voor stuk wordt alles nauwkeurig nagegaan en, hoewel de politie natuurlijk voorloopig niets loslaat, moeten er toch wel kleine aanwijzingen zijn, volgens het H b l., die doen rekenen met de mogelijkheid van wraakzucht.
Het blad wekt voorts het publiek op tot medewerking en schrijft: De dader heeft met de meeste waarschijnlijkheid woonplaats in de Residentie. Welnu, de man heeft toch een huiselijke omgeving, een bekendenkring? Het is onmogelijk bijna, dat iemand, die zoo’n gruwelijke daad gepleegd heeft, ook bij het doordringen van de verhalen in zijn eigen kring, zich onbewogen kan houden. Men behoeft geen psycholoog te wezen, om afwijkingen bij iemand te constateeren, door een daad als deze veroorzaakt, wiens gewone manier van doen en handelen men kent. Het zij een ieder dus op het hart gedrukt, kennis te geven van iets verdachts in de omgeving van iemand, wiens signalement beantwoordt aan dat van den vermoedelijken dader. Ook hierdoor kunnen belangrijke aanwijzingen ontstaan.
Zeer juist. Maar dan zijn voorlopig de donkerblonde mannen van flink postuur te beklagen. Zij loopen groote kans om nu door den een, dan door een ander te worden aangewezen als de vermoedelijke dader.
Welke waarde er soms aan de aanwijzingen van het publiek moet worden gehecht, heeft de politie reeds ondervonden. Een groot aantal personen heeft zich reeds bij de politie aangemeld om inlichtingen te geven, maar geen enkele dier mededeelingen bleek van beteekenis te zijn. Dan is er nog iemand, die een brief heeft geschreven en meedeelt, in den nacht vóór het gebeurde van den moord te hebben gedroomd. Hij zag, bij die gelegenheid, liet volvoeren van den snooden aanslag duidelijk vóór zich en wist zelfs nauwkeurig aan te geven, hoe de aanrander er uitzag. Die opgave klopte volkomen met de publicaties in de pers; de brief werd echter daarna geschreven. Aan de openbaring van dat zesde zintuig hecht de politie dan ook niet de minste waarde.
Van meer beteekenis was aanvankelijk de mededeeling dat mr. Wijsman, die te Leiden heeft gestudeerd, aan een arts, vroeger aldaar wonende, een belangrijke som gelds heeft geleend. Het signalement van den derden reiziger beantwoordde eenigszins aan het voorkomen van den arts. Bij nader onderzoek is gebleken, dat die som reeds in 1914 was geleend. Of mr. Wijsman dien arts herhaaldelijk om terugbetaling heeft gemaand, kon niet worden vastgesteld. Het geval wordt verder in het oog gehouden omdat niets mag worden verzuimd.
De wagon, waarin de moord heeft plaats gehad, is op last van de politie verzegeld.

De verslagene en zijne familie.
Zooals reeds meegedeeld, was mr. Wijsman op Oudejaarsdag juist 32 jaar geworden. Hij was in 1918 gepromoveerd en sedert Sept. 1919 werkzaam ten kantore van mr. Van Gigch te Amsterdam.
Mr. Wijsman was ongehuwd en ongeëngageerd. Hij was eenige zoon — zijn eenige zuster woont in het buitenland — en zou den oudejaarsavond en den nieuwjaarsdag bij zijn ouders te Den Haag doorbrengen; trouwens hij kwam geregeld om de twee à drie weken. Toen hij met den opgegeven trein niet was thuisgekomen, moeten zijn ouders gedacht hebben, dat hij nog wel met een volgende, althans met den allerlaatsten trein (12.22) zou arriveeren. Helaas ging de oudejaarsnacht voorbij zonder dat de zoon was thuisgekomen.
De 70 jarige vader, een gepensioneerd hoofdcommies van het hoofdbestuur der Post. en Tel. is daarop den volgenden morgen vroeg naar het station gegaan om te informeeren of er soms een spoorwegongeluk was gebeurd…. Deze informatie was voor den ouden heer des te meer bezwaarlijk, omdat hij totaal doof is, evenals mevrouw Wijsman, de moeder van den verslagene.
Aan het station zag men er tegen op, den armen vader mede te deelen wat er in werkelijkheid was geschied. Men verwees den heer Wijsman naar het politiebureau, alwaar men hem zoo voorzichtig mogelijk de waarheid vertelde. Het lijk van den verslagene was reeds getransporteerd naar de Alg. begraafplaats. Hier heeft de vader het lijk als dat van zijn zoon herkend.
Van een moord uit wraakzucht kan volgens de Haagsche Ct geen sprake zijn. Mr. Wijsman was iemand, die niet alleen met groote bekwaamheid, doch tevens met bijzondere bescheidenheid zijn werk verrichtte en die geen groote vijanden had. Het publieke leven interesseerde hem weinig; daarentegen was hij een groot liefhebber van kunst en literatuur, waaraan hij zich naast zijn rechtskundigen werkkring wijdde, zonder eenige aanleiding te geven tot persoonlijken naijver of iets dat hem vijandschap zou kunnen bezorgen.
In zijn testament heeft mr. Wijsman bepaald, dat zijn lijk verbrand moest worden. Gemeld wordt echter, dat de diepgeschokte ouders tegen die crematie bezwaar hadden, omdat zij in de gelegenheid willen blijven een bezoek te brengen aan de laatste rustplaats van hun kind. Donderdag heeft dan ook onder groote belangstelling de begrafenis van den vermoorde plaats gehad. Aan ’t graf werd alleen gesproken door den secretaris van de Amsterdamsche Loge van de Theosofische Vereeniging, waarvan de verslagene lid was, en voorts namens zijn Leidsche studiegenooten.
Later hebben de ouders hunne aanvankelijke bezwaren tegen crematie laten varen, zoodat deze thans is bepaald op morgen Zaterdag.

Een geheimzinnig voorval.
In verband met den moord wordt er melding gemaakt van een geheimzinnige gebeurtenis te Rotterdam, welke een treinconducteur is overkomen. Het betreft een conducteur die op ’t eerste gezicht veel gelijkt op zijn collega, die op Oudejaarsavond den bewusten trein reed.
Eerstgenoemde conducteur was op den avond van Nieuwjaarsdag vrij van dienst. Hij liep ’s avonds te Rotterdam, waar hij woont op de Kruiskade bij den Coolsingel. Een auto reed hem achterop en hield stil onmiddellijk vóór de plaats op het trottoir, waar de spoorman zich bevond. Een heer van vrij lange gestalte, donkerblond haar, gladgeschoren gezicht, forsch van uiterlijk, deed een stap in de richting van de conducteur, keek hem scherp aan, riep den chauffeur toe: „Hij is het niet!” sprong weer in de auto waarin geen ander aanwezig was, tikte tegen de ruit waarvoor de chauffeur zat. De auto reed toen langzaam door. De spoorman ging eveneens zijns weegs. Wel waren er op dien avond nog geen kranten verschenen waarin de treinmoord werd vermeld, doch tot ’t spoorwegpersoneel van de hoofdlijn was toch het gerucht reeds doorgedrongen. Ook hij, de conducteur, had ervan gehoord; hij was dan ook met die korte ontmoeting niets ingenomen en haastte zich huiswaarts. Hij nam de tram. De heer in de auto, die dit blijkbaar had bemerkt, opende het portier, zei iets tot den chauffeur en het volgende oogenblik reed de auto achter den tramwagen waarin de spoorman zat.
De conducteur, aan de halte dicht bij zijne woning gekomen, stapte uit, liep naar huis. Nauwelijks had hij den tramwagen verlaten of de auto kwam zeer langzaam achter hem aan. Toen hij de deur van zijn huis opende, bleef de auto even staan, keek de inzittende scherp toe, nam het nummer van het huis op en de naamplaatjes op de deur. Daarna verdween het vehikel met groote snelheid.
Toen de conducteur later het signalement las, door de dame uit Haarlem gegeven, moet hij hebben verklaard dat dit vrijwel overeenkwam met dat van den man in de auto.
Toen de conducteur van den „moordtrein” van deze gebeurtenis hoorde, heeft hij naar Rotterdam het verzoek geseind, om bij zijn thuiskomst door de politie te worden beschermd. De politie tracht thans den chauffeur van die auto op te sporen.
Volgens het laatste bericht in de Haagsche Cour. wordt het onderzoek naar den dader van den moord thans voortgezet in gansch andere richting dan de aanvankelijk gevolgde.

 
   
   
  <- Terug