|
Johannes (Hans) Linthorst Homan (Assen, 17 februari 1903 – Rome, 6
november 1986) was een Nederlands politicus en bestuurder uit het
geslacht Linthorst Homan. Hij was een van de drie oprichters van de
Nederlandsche Unie.
Homan
werd geboren als zoon van de latere commissaris van de Koningin van
Drenthe Jan Linthorst Homan (Assen, 2 oktober 1873 - Havelte, huize
Overcinge, 27 mei 1932) en Jeannette Madalaine Staal. De grootvader
van moederskant was Henri Staal, minister van Oorlog in het
kabinet-De Meester. Homan volgde te Assen het gymnasium, en
studeerde van 1921 tot 1926 rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden,
waar hij in 1934 promoveerde. Van 1926 tot 1932 was hij advocaat in
een praktijk met zijn broer Harry Linthorst Homan. Hierna was hij
burgemeester van Vledder en lid van de Provinciale Staten van
Drenthe voor de (liberale) Vrijheidsbond, die zich vanaf 1938 de
Liberale Staatspartij noemde. Op 1 juni 1937 werd hij commissaris
van de Koningin in de provincie Groningen. Naast zijn vader was ook
Homans grootvader van vaderskant, Johannes Linthorst Homan
commissaris van de Koningin (van Drenthe) geweest.
Na de Duitse inval in mei 1940 publiceerde Homan in juli de brochure
Aanpakken! Een hartekreet van een jongen Nederlander, en in dezelfde
maand richtte hij met Louis Einthoven en Jan de Quay de
Nederlandsche Unie op. Deze organisatie was omstreden omdat ze,
hoewel opgericht om een eenheid te vormen tegenover de bezetter,
naar het oordeel van velen veel te ver meeging met de bezetter. Van
het driemanschap bleek Homan het meest inschikkelijk tegenover de
nazi's. Vanwege dit `oorlogsverleden' was Homan na de bevrijding in
mei 1945 geruime tijd ambteloos burger, maar vanaf het einde van de
jaren veertig kreeg een nieuwe, `Europese' carričre gestalte. In
1952 werd hij hoge ambtenaar bij het ministerie van Economische
Zaken, in welke functie hij deelnam aan de onderhandelingen over het
Verdrag van Rome. Later werd hij Permanent Vertegenwoordiger van
Nederland bij de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de
Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom), lid van de Hoge
Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en
tenslotte vertegenwoordiger van de Europese Commissie te Londen.
Gedurende zijn carričre vervulde hij talloze nevenfuncties,
waaronder het voorzitterschap van het Nederlands Olympisch Comité
(NOC). Hij overleed op 83-jarige leeftijd en ligt begraven in een
familiegraf bij de Hervormde Kerk te Havelte.
Werk
Al snel na de Duitse bezetting van Nederland in mei 1940 werd buiten
de bestaande politieke partijen om de Nederlandsche Unie opgericht,
die nationale samenwerking beoogde en een doorbraak van de
verzuiling nastreefde. De Unie wilde een massabeweging van
Nederlanders tegenover de Duitse bezetter zijn en zo de
Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland (NSB) de wind uit de
zeilen nemen. De Unie stond onder leiding van het driemanschap Louis
Einthoven (hoofdcommissaris van politie te Rotterdam), Jan de Quay
(hoogleraar psychologie te Tilburg en sinds medio mei 1940
regeringscommissaris voor de organisatie van de arbeid) en Homan.
Haar aanhang groeide explosief en bereikte eind 1940 (volgens de
schatting van de historicus Ten Have) een maximum van 600.000 leden.
Homan sprak zich in september 1940 uit voor een Duitse overwinning
in de oorlog. In een gesprek met Groningse predikanten en
hoogleraren zei hij dat hij hoopte op een ‘twee tegen
drie’-overwinning voor Duitsland tegen Groot-Brittannië, alsof de
oorlog een voetbalwedstrijd was. De historicus De Bruin geeft Homans
eigen uitleg in april 1945 weer. Naar zijn eigen zeggen ging Homan
er van mei 1940 tot ver in 1941 (toen ook de Sovjet-Unie en de
Verenigde Staten bij de oorlog betrokken raakten) vanuit dat
Duitsland militair onverslaanbaar was. Hij beschouwde een blijvende
Duitse hegemonie op het continent ook als noodzakelijk, gezien de
dreiging die er van de Sovjet-Unie uitging. De ineenstorting van
Duitsland zou Nederland naar zijn idee overleveren aan de
communisten uit het Oosten. Homans conclusie was op dat moment
derhalve dat een compromisvrede onder handhaving van de bestaande
krachtsverhoudingen (Groot-Brittannië 2 – nazi-Duitsland 3) voor
Nederland de beste optie was. Hoewel er zeker tot en met het najaar
van 1940 ook wel anderen waren die soortgelijke denkbeelden hadden
als Homan (zelfs in het naar Londen uitgeweken kabinet), spraken zij
zich (oud-premier Hendrik Colijn uitgezonderd) hierover niet
openlijk uit. Homans uitspraak raakte begin 1941 breder bekend en
bracht hem meteen ernstig in diskrediet. De uitspraak zou hem tot
zijn dood blijven achtervolgen. In zijn in 1946 gepubliceerde
apologie Tijdskentering. Herinnering aan vernieuwingswerk vóór en na
10 Mei 1940 verklaarde Homan zijn gewraakte uitspraak door te
verwijzen naar zijn verwachting in het eerste jaar van de bezetting
dat er onder Duitse leiding een Verenigde Staten van Europa tot
stand zou komen. Homans denken was sterk beďnvloed door de
economische crisis van de jaren dertig. Hij had gehoopt dat de
totstandkoming van een economische `Groszraum' op het Europese
continent zou leiden tot een door hem noodzakelijk geachte algehele
welvaartsvergroting. Deze vage Europese notie kreeg tussen 1942 en
1944 meer vorm en richting door zijn contact met de federalist
Hendrik Brugmans. Onder diens invloed werd Homan voorstander van een
democratische, federale Europese staat. Na de bevrijding ontpopte
hij zich tot een hartstochtelijk propagandist van het Europese
federalisme.
Deel tekst bron:
wikipedia.org |