Jan Eduard de Quay

   
   
  Jan Eduard de Quay ('s-Hertogenbosch, 26 augustus 1901 – Beers, 4 juli 1985) was een Nederlands politicus. Van 1959 tot 1963 was hij minister-president van Nederland. Hij leidde in die periode het Kabinet-De Quay.

Jan Eduard de Quay.Jan de Quay was de tweede zoon van het echtpaar Rudolph Balthazar Antoine Nicolas de Quay (Maastricht, 6 december 1868 - 's-Gravenhage, 22 november 1933) en Johanna Elisa Rosa van de Mortel ('s-Hertogenbosch 16- juni 1874 - ??), getrouwd op 21 juni 1897 te 's-Hertogenbosch.  Op 9 augustus 1927 te Beek trad hij in het huwelijk met Maria Hubertina Wilhelmina van der Lande.

Na het behalen van het diploma gymnasium aan het Jezuïetencollege Sint Willibrord te Katwijk studeerde hij psychologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij behaalde het doctoraalexamen in 1926 en promoveerde in 1927 bij Franciscus Roels tot doctor in de letteren en wijsbegeerte (psychologie) op het proefschrift Het aandeel der sensorische en motorische componenten in het verloop van leer- en arbeidsproces. In 1928 werd hij benoemd tot lector in de psychotechniek aan de Katholieke Hogeschool Tilburg en in 1933 volgde zijn benoeming tot hoogleraar in de bedrijfsleer en psychotechniek aan dezelfde hogeschool. Een van zijn publicaties die in dit verband van zijn hand verschenen ging over het werk van de wever in de textielfabriek, hoe die zich het beste kon aanpassen aan het tempo van het (mechanische of half-automatische) weefgetouw.

Aan het eind van de jaren '30 deed De Quay van zich spreken door zijn pleidooien voor de verplichte arbeidsdienst voor jeugdigen. In een lezing voor de Maatschappij voor Handel en Nijverheid onderschreef hij de conclusie van een conferentie van het Duitse Arbeidsfront, 'dat arbeidsdienst ook als sociaal-paedagogisch instituut van waarde was bij de niet-aanwezigheid van werkloosheid'[2]. Tijdens de mobilisatie (1939-1940) was hij in militaire dienst als reserve luitenant. Direct na de capitulatie van 10 mei 1940 werd De Quay door generaal Winkelman benoemd tot Regeringscommissaris van de Arbeid. Hij kwam in aanmerking, omdat Winkelman en Hirschfeld De Quay veel flexibeler in de omgang met de Duitsers achtten dan de zittende secretaris-generaal van Sociale Zaken, A.L. Scholtens[3]. Als Regeringscommissaris noemde De Quay in een radiotoespraak het werken in Duitsland 'een vaderlandse plicht'.

De Quay bleef echter niet lang in deze functie, omdat het politieke werk hem opeiste. In juli 1940 vormde hij samen met mr. Louis Einthoven en mr. Johannes Linthorst Homan het Driemanschap van de omstreden Nederlandsche Unie. In de zomer van 1940 voerde het driemanschap besprekingen met de Mussolini-fascist Arnold Meijer om te komen tot een fusie tussen de Nederlandsche Unie en het Nationaal Front, dat kort daarvoor nog Zwart Front heette. Uit de notulen van die besprekingen blijkt dat De Quay zich volkomen eens verklaarde met de opvattingen van Arnold Meijer. Bij die besprekingen verklaarde De Quay zichzelf een tegenstander van de democratie en de vrije economie.

In de loop van 1941 raakte de Unie in onmin met de bezetter, wat resulteerde in haar verbod. Van juli 1942 tot juni 1943 was De Quay geïnterneerd in kamp Sint-Michielsgestel, waarna hij onderdook. In het kamp maakte hij deel uit van de Heeren Zeventien. Na de bevrijding van het Zuiden werd hij in oktober 1944 voorzitter van het College van Algemene Commissarissen voor Landbouw, Nijverheid en Handel, dat de volkshuishouding weer op gang moest brengen.

Van 5 april tot 23 juni 1945 was hij minister van Oorlog in het Derde Kabinet-Gerbrandy. Willem Drees wilde De Quay echter niet in zijn kabinetten hebben vanwege diens omstreden oorlogsverleden. Toen De Quay in 1946 kenbaar maakte commissaris van de koningin van Brabant te willen worden stelde minister-president Schermerhorn een geschiedkundig onderzoek in waarna De Quay werd gezuiverd. Van 1946 tot 1959 was De Quay commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Brabant. Hij was van 19 mei 1959 tot 24 juli 1963 minister-president van het Kabinet-De Quay.

Van 1963 tot 1966 en van 1967 tot 1969 was hij voor de KVP lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. In het Kabinet-Zijlstra was hij van 22 november 1966 tot 5 april 1967 vicepremier en minister van Verkeer en Waterstaat.

Bron tekst: wikipedia.org
   
   
  <- Terug