|
Moord in de sneltrein
Raadselen rond de dood van Jacques Wijsman
Tekst: Theo van der Meer
Oudejaarsavond 1921, 20.15 uur, station Holland Spoor in Den
Haag. In een eersteklascoupé van de sneltrein die net uit Amsterdam
is aangekomen treft een zojuist ingestapte reiziger een vermoorde
man aan. Hij blijkt Jacques Wijsman te heten, is advocaat,
woonachtig in Amsterdam, afkomstig uit gegoede Haagse kringen, én
homoseksueel. De ‘treinmoord’ zorgde voor veel rumoer, maar werd
nooit opgelost. Het geklungel van de politie was hilarisch, er
werden Kamervragen gesteld en er waren onophoudelijk geruchten over
homoseksuele netwerken.
31 december 1921 was zo’n typische Nederlandse winterdag: een paar
graden boven nul, grijs en een druilerige regen. Vroeg in de avond
was het op het Centraal Station in Amsterdam een drukte van belang
van reizigers die de jaarwisseling met familie of vrienden gingen
vieren. Jacques Wijsman zou zoals gebruikelijk op deze dag van het
jaar – het was ook nog eens zijn verjaardag - naar zijn bejaarde
ouders in Den Haag gaan. In de drukte was het hem niet opgevallen
dat hij al vanaf zijn kamers op het Rokin gevolgd werd.
De trein van 19.15 naar Rotterdam via Haarlem, Leiden en Den Haag
vertrok op tijd. Wijsman had helemaal achteraan in een
eersteklascoupeetje plaatsgenomen, zijn achtervolger een paar coupés
daarvoor. Toen de trein Haarlem naderde en vaart minderde, stond de
achtervolger op, verliet zijn coupé en schoof via de treeplank naar
de coupé van Wijsman. Hij stapte die binnen, trok een pistool,
schoot tweemaal, stapte weer op de treeplank, en sprong op het
perron zodra het rijtuig het station binnenkwam.
De beschrijving van de moord komt niet uit een detectiveromannetje,
maar uit een proces-verbaal van een tweetal Haagse dienders, en werd
in oktober 1923, anderhalf jaar na de moord, opgetekend uit de mond
van Willy Verhoeve. Hij was een bijna 30-jarige man, die zich
prostitueerde en hij zat toen hij zijn verhaal afstak wegens
diefstallen in het Haagse Huis van Bewaring. Verhoeve had volgens de
politiemannen in “zeer intieme gesprekken” zoveel boeiends verteld
over Wijsman en diens milieu, dat ze na overleg met de officier van
justitie ertoe over waren gegaan hem formeel te verhoren. Dagen
waren ze ermee bezig en ze vulden uiteindelijk 26 grote vellen
papier, terwijl Willy zich ongans rookte aan door hen meegebrachte
sigaretten. Soms wel 30 op een dag zei hij later.
Willy Verhoeves verhaal ging over een homoseksuele
vrijmetselaarsloge De Driestip, die vertakkingen had tot in Brussel
en Frankfurt en die leden telde uit de adel, de rechterlijke macht
en de politie. Ook Willy, ooit ‘liefdesvriend’ van Wijsman, was lid.
Wijsman had volgens Willy gezondigd tegen de regels van de loge en
die had besloten dat hij uit de weg geruimd moest worden. Een van de
leden was door het lot - strootjestrekken - aangewezen om het vonnis
ten uitvoer te leggen.
Het enige juiste aan Willy’s verhaal is dat Jacques Wijsman op
oudejaarsavond 1921 in de trein van Amsterdam naar Rotterdam is
doodgeschoten, en dat hij lid was van een loge: een theosofische.
Verhoeve was er in het Huis van Bewaring in elk geval in geslaagd
met zijn verhaal de verveling te verdrijven. Hij had er zelf erg om
moeten lachen en had genoten van het rokertje dat de agenten
meebrachten. De officier zei later niets van Willy’s verhaal te
hebben geloofd, maar had sommige van diens beweringen toch laten
checken. Ze verschilden eigenlijk niet veel van wat de recherche
zelf over Wijsmans entourage heeft opgeschreven, maar eerst iets
meer over het onderzoek naar de moord.
Een grote man in gabardine jas
Toen de eerste agent ter plaatse arriveerde was het lijk op last van
de stationschef – die geen vertraging duldde - al uit de coupé
verwijderd. De agent slaagde er nog net in de coupédeur op slot te
laten doen. Pas in Rotterdam werd het rijtuig losgekoppeld en
verzegeld, maar toen waren de meeste sporen al vernietigd. Een
Haagse politiecommissaris zei later het flauw te vinden dat er
smalend over de haast op het station werd geschreven: het was
tenslotte een sneltrein.
Hoewel de identiteit van de dode binnen het uur bekend was, kreeg de
bejaarde vader van Jacques Wijsman het nieuws pas te horen toen hij
op nieuwjaarsochtend op het station ging informeren of er de vorige
avond iets gebeurd was. Hij en zijn vrouw hadden de oudejaarsnacht
in groeiende zorg over hun zoon doorgebracht. Op het station werd
hij doorverwezen naar het politiebureau. Vandaar ging het naar het
ziekenhuis en daar zou de man plompverloren met het stoffelijk
overschot van zijn zoon geconfronteerd zijn.
Het nieuws over de moord bereikte een groot deel van het publiek pas
op 2 januari, toen er weer een krant verscheen. Al snel meldde zich
een verpleegster die nagenoeg tot aan Haarlem de coupé met Wijsman
had gedeeld. Op het laatste moment voor vertrek uit Amsterdam was er
nog een grote man in gabardine jas en met een slap artiestenhoedje
ingestapt, wist ze te vertellen. De reizigers hadden niet met elkaar
gesproken. De mannen waren in Haarlem blijven zitten, verklaarde ze.
In de dagen na de moord liepen politiekorpsen van Amsterdam tot Den
Haag elkaar letterlijk voor de voeten bij de speurtocht naar deze
man. De Amsterdamse politie arresteerde bijna een paar Zandvoortse
collega’s die in Amsterdam een verdachte op het spoor meenden te
zijn. Die werd inderdaad opgebracht en naar verluidt viel de
verpleegster flauw nadat ze hem op het Amsterdamse politiebureau
herkend had. De man in kwestie had echter zoveel alibi’s dat de
politie hem na een paar dagen liet gaan. Zijn privé-leven was toen
al breed in de kranten uitgemeten. De inhoud van verhoren van
getuigen, en ook van deze verdachte, haalde tijdens het onderzoek
nog dezelfde dag de krantenkolommen. Pas door Kamervragen werd daar
een eind aan gemaakt.
Al rap diende zich in de januaridagen van 1922 het gebruikelijke
leger van helderzienden, rancuneuzen en fantasten aan. Alle tips,
ook die afkomstig waren van gene zijde, werden naar behoren
nagetrokken. Menigeen met een grief tegen een wat groter dan
gebruikelijk persoon, die in het bezit was van gabardinejas en
slappe hoed, wees de speurders op zo’n verdachte. Veroordeelden
boden in ruil voor onmiddellijke invrijheidsstelling aan de dader
aan te wijzen. Een vrouw in Leiden, woonachtig langs de spoorlijn,
had op oudejaarsavond kijkend uit haar raam een vechtpartij gezien
in een passerende trein. Het zou nog veertig jaar duren voordat
Margareth Rutherford als Agatha Christies Miss Marple iets
gelijksoortigs zag in de film Murder she said (1961). De laatste
aantekeningen uit het dossier Wijsman dateren uit 1936; toen meldde
zich opnieuw iemand met een verzinsel over de moordenaar.
‘Middelpunt van homo-sexueel leven’
De moord op hun zoon moet voor het echtpaar Wijsman dubbelhard zijn
aangekomen: al na een paar dagen schreef Het Vaderland dat de ouders
weinig van het leven van hun zoon wisten. Uit politieonderzoek bleek
hoe strak hun zoon zijn leven in hokjes had ingedeeld en hoe
gesloten hij was over zijn privé- (lees ‘homoseksuele’) leven.
Wijsman hield er groepen vrienden op na, die hij strikt van elkaar
gescheiden hield. Zijn vrienden waren vaak niet van elkaars bestaan
op de hoogte, rapporteerde een rechercheur.
Wijsman woonde op kamers op het Rokin. Daar gebruikte hij gewoonlijk
alleen het ontbijt; hij had zijn hospita duidelijk gemaakt niet van
haar bemoeienis gediend te zijn. Ze had ‘zelfs’ (schreef de
rechercheur) geen idee wie zijn bezoekers waren. Zijn feitelijke
home, “als dat dan nog zoo genoemd mag worden”, aldus het
rechercherapport, had hij ten huize van acteur Gerard Vrolik,
Grensstraat 18, die eerder zijn ‘intimus’ was geweest. “In dat huis
bestonden de meest zonderlinge toestanden.” Wijsman was er de baas,
beheerde het huishoudboekje, ontving er vrienden, - “allen
homo-sexueel” - ook voor diners. Hij eet er met de huishoudster in
de woonkamer, terwijl Vrolik gegriefd in de keuken zijn maaltijden
verorbert. “We zijn er in een middelpunt van homo-sexueel leven. (…)
Een vrouw bestiert het huishouden, ontvangt en zorgt voor het groot
aantal kennissen en vrienden van allerlei slag… Lang niet alle
vrienden, die Wijsman aan het Rokin bezochten, kwamen in de
Grensstraat.”
Op verontwaardigde toon ging het verslag verder over de
klassenoverschrijdende contacten die gangbaar zouden zijn voor het
homoseksuele milieu, of zoals een gelegenheidsdichter eerder had
geschreven, voor die “mietjessociëteit, waarin de baron met een
melkboer vrijt”. “Als staaltje van uiteenloopende maatschappelijke
kring, waartoe de vrienden behoorden”, noemde de rechercheur een
chemicus, een gewezen zeeofficier, een chauffeur en pakknecht, een
kantoorbediende en een zekere Bleekpoeier Bet, die een “bekend
homo-sexueel mainteneetje” was.
‘De politie moest zwijgen’
Onder grote publieke belangstelling zette in de Haagse Emmastraat,
waar Wijsmans ouders woonden, tegen 11 uur in de ochtend van 5
januari 1922 de begrafenisstoet zich in beweging om zich naar
begraafplaats Nieuw Eik en Duinen te begeven. Langs de route konden
velen hun tranen niet bedwingen, schreef Het Vaderland. Bij de
teraardebestelling bleek dat Wijsmans vrienden niet alleen elkaar
niet kenden, maar ze wisten ook van de overledene zelf eigenlijk
weinig af. Een spreker namens Wijsmans Leidse studiegenoten meende
in de geest van de overledene – “wiens zeldzaam grote bescheidenheid
bekend was” - te spreken door zijn deugden niet breed uit te meten.
De secretaris van de theosofische vereniging in Amsterdam wist niets
beters te zeggen dan dat “broeder Wijsman” voor Gods troon zou
bidden voor het zieleheil van de moordenaar: “Vader vergeef het hem,
want hij wist niet wat hij deed!” Een ongelukkige uitspraak, want
van een toevallige roofmoord leek toch echt geen sprake. Na een
verstikt vaarwel van Wijsmans vader aan de groeve, “gingen allen,
diep geroerd, heen”, aldus het verslag in Het Vaderland.
Wijsmans dubbellevens en het onvoorstelbare geklungel bij het
onderzoek droegen in hoge mate bij tot geruchten over het uitblijven
van onderzoeksresultaten. Dat kon alleen maar worden toegeschreven
aan duistere machinaties van een netwerk van geperverteerden dat tot
in de hoogste regionen reikte.
In de loop van 1922 dook in de kranten het verhaal op dat de Haagse
commissaris ’t Sant (dezelfde die in opdracht van koningin
Wilhelmina de brokken van prins Hendrik moest opruimen) een
rechercheur die de waarheid op het spoor was, van de zaak had
afgehaald. Het leidde tot Kamervragen en onderzoek waaruit overigens
niets van zo’n opdracht bleek. Vijf jaar na de moord deed het
schandaalblaadje De Wereld het nog eens dunnetjes over. Een tekening
van het lijk van Wijsman sierde in 1927 de omslag van het
desbetreffende nummer. Ze was exact nagetekend van een foto die van
de ongelukkige gemaakt was op de sectietafel. Tekening en foto tonen
duidelijk de kogelwonden in bovenlichaam en arm. De foto was al kort
nadat die gemaakt was, uitgeleend door de commissaris van politie
aan een journalist die later met de uitgave van De Wereld begon. De
afdruk werd in 1927 na nieuwe Kamervragen geretourneerd en alsnog in
het politiedossier geplaatst.
Het artikel in De Wereld grossierde in insinuaties over het
opzettelijk frustreren van het onderzoek. “Het publiek [werd] een
rad voor de oogen gedraaid. (…) De politie wist, maar moest zwijgen.
(…) Men zwijgt uit angst voor eigen reputatie, die door het slijk
gesleurd zal worden, als het zedenschandaal dat hierachter ligt,
geheel onthuld zal worden. De homosexualiteit en vooral de uitwassen
daarvan, is langzamerhand tot een ritus geworden, tot een cultus, en
de afwijkelingen beschermen elkaar, zwijgen dood uit eigen
schuldgevoel. Al kort na den moord kwam het officieele besluit, dat
de zaak in den doofpot moest.”
De insinuaties werden niet gedragen door enig concreet voorbeeld van
ingrijpen in het onderzoek, maar door beschrijvingen van Wijsmans
geperverteerde levensstijl. Hij was een verwende knaap, “die in
sexueel verval was geraakt”. Het stuk beschreef de kamers van
Wijsman op het Rokin als “niet rommelig of smakeloos, maar artistiek
en antiek”, om prompt in de volgende zin te beweren dat het meeste
nepantiek was. Naar die kamers troonde hij gewoonlijk minderjarige
jongens die hij had aangesproken op de roeivereniging of in het
zwembad, waar de badmeesters een oogje dichtknepen vanwege Wijsmans
royale fooien. “In zijn kamer rookte doorloopend de wierook haar
zwoele, fijne geuren uit exotische potten de atmosfeer in en
vermengde zich met den reuk van geparfumeerde sigaretten;
fantastisch schemerlicht deed de rest om de jongelui te brengen in
de gewenschte walgelijke stemming.” Volgde het verhaal dat Wijsman
een ‘mainteneetje’ had afgesnoept van een vooraanstaande man, die
opdracht had gegeven voor de moord.
Levenswarmte
Uit het geheim archief van het ministerie van Justitie blijkt dat de
moord op Wijsman tot in de jaren dertig gemoederen bezighield.
Tussen de regels door wordt duidelijk dat met de vooraanstaande man
die volgens de schandaaljournalisten opdracht tot de moord had
gegeven, Abraham Bredius bedoeld werd. Bredius was een formidabel
rijk man; hij was de eerste directeur geweest van het Mauritshuis,
machtig maar ook omstreden in kunstkringen en vermoedelijk
daarbuiten. Zijn naam viel in bijna elk homoseksueel schandaal van
zijn tijd. Hij is kort na de moord in elk geval door de politie
gehoord. Of het met deze zaak te maken had, is niet bekend, maar
Bredius heeft dat jaar nog Nederland voor Monaco verruild.
(Hij voltooide in 1922 ook zijn levenswerk over de 17de-eeuwse
Nederlandse schilderkunst.)
De moord op Wijsman kreeg een plaats in Hans van Stratens fameuze
boekje Moordenaarswerk (1964), over moorden die de experts
verbijsterden. De verbijstering gold ook de entourage rond het
slachtoffer. Ruim 30 jaar na de moord vertelde een politieman aan
Elsevier hoe bij acteur Gerard Vrolik aan huis “talloze ongetrouwde
Amsterdammers bijeen [kwamen], wie het niet moeilijk viel hun
vrijgezellenbestaan nochthans [sic] de nodige levenswarmte te
verlenen. Het was (…) een enge collectie al met al.” Gerard Vrolik
(11-08-1882 / 19-09-1944)
kreeg tot aan zijn dood een uitkering uit de nalatenschap van
Wijsman. Het overgrote deel van die nalatenschap ging naar jhr. mr.
Jacob Anton Schorer ten behoeve van diens in 1912 opgerichte
homorechtenorganisatie, het Nederlands Wetenschappelijk Humanitair
Komitee. Schorer heeft er voor de Tweede Wereldoorlog menig
homoseksueel enige echte levenswarmte mee bezorgd.
Bron:
Ons Amsterdam |