|
|
|
|
|
Jacobus Lambertus (Jacques) Wijsman, geboren op 31-12-1889 in
Den Haag, overleden op 31-12-1921 tussen Amsterdam en 's-Gravenhage,
32 jaar oud.
|
Jacobus Lambertus (Jacques) Wijsman |
|
Op oudejaarsavond 1921 is hij in de eerste klas van de trein tussen
Amsterdam en 's-Gravenhage vermoord. Een moord die tot op heden niet
is opgelost. Roofmoord werd in eerste instantie opgegeven maar
waarschijnlijk kan een "compromitteerde" brief moord zijn.
Hij ging zoals gewoonlijk bij zijn ouders oud- en nieuwjaar vieren.
Hij is begraven op 05-01-1922 te Den Haag.
In zijn testament stond beschreven dat Jacobus gecremeerd wilde
worden. Dit is in eerste instantie niet door gegaan maar later door
een rechter toegewezen.
Hij is gecremeerd op 14 januari 1922 in het crematorium "Westerveld"
Driehuis (Noord Holland).
Zijn beroep was advocaat te Amsterdam, wonende op het Rokin 124.
In de krant werd uitgebreid verslagen geschreven over de mogelijk
doodsoorzaak.
Hier kunt U de berichten lezen die afkomstig zijn van:
|
|
|
|
Maandag 2 Januari 1922
GEHEIMZINNIGE MOORD IN DEN TREIN.
Mr. J. Wijsman doodgeschoten in een coupe gevonden.
Dader onbekend.
Op Oudejaarsavond is in een trein van de Hollandsche Spoor
bij aankomst te 's-Gravenhage een lijk ontdekt en al spoedig
is gebleken dat men hier te doen had met een geheimzinnigen
moord waarvoor de beweegredenen nog in het duister liggen.
Wat de omstandigheden nog tragischer maken is dat het
slachtoffer jarig was was op den dag waarop hij op zoo
geheimzinnige wijze om het leven kwam.
De feiten zooals die de politie heeft geconstateerd komen op
het volgende neer: In den trein die te 7 uur 15 uit
Amsterdam vertrekt en den 8 uur 36 te 's-Gravenhage
binnenloop zagen Zaterdagavond een kruier en een portier in
een dien kleinere compartementen 1e klasse, welk slechts
voor drie personen zitplaats bieden een lichaam, dat, aan de
andere zijde van het compartiment ineengedoken op den grond
lag, bedekt door een jas. Zij dachten te doen te hebben met
een beschonkene die plotseling ingesteld was geworden. In
elk geval waarschuwden zij den conducteur en den
onderstationchef en toen bleek, dat in den hoek van den
coupé een doode lag, wien het bloed uit ettelijke wonden
stroomde. Op den vloer van het compartement lagen twee
ledige hulzen van revolver-patronen.
De politie werd ijlings gewaarschuwd nadat inmiddels aan het
station ook een dokter den dood had geconstateerd. Een
revolver werd in het compartement niet gevonden, hetgeen al
dadelijk het aanvankelijke vermoede, dat men hier wellicht
tegenover een zelfmoord stond, te niet deed. Maar bovendien
werd bij het nadere onderzoek ten politiebureele aan den
Rijswijkschen weg, waarheen het lijk inmiddels was
overgebracht, geconstateerd, dat den aard der verwondingen:
een in de hartstreek, een aan den linker-onderarm en een
onder het sleutelbeen, zelfmoord buitensloot. De wond aan
den linkeronderarm kon er zelfs op wijzen, dat de gedoode
daarmede een afwerende beweging kan gemaakt hebben tegen de
aanvaller of aanvallers. De politie en de geneeskundige
gaven de gedachte aan zelfmoord definitief op.
Papieren werden op het lijk niet gevonden. Op enkele
onderkleeding stukken stond echter de naam Wijsman en het
verdere onderzoek wees uit, dat het lijk was, dat van den
advocaat mr. J.L. Wijsman, te Amsterdam geboren 31 December
1889. Hij was dus 33 jaar oud en juist op zijn verjaardag
als slachtoffer van een misdaad gevallen. Mr. Wijsman was
werkzaam ten kantore van mr. L. van Grych Jr. te Amsterdam.
De ouders van het slachtoffer wonen te 's-Gravenhage,
Emmastraat 18. Zij hebben het lijk als dat van hun zoon
herkend. Het stoffelijk hulsel is naar het lijkenhuis
overgebracht en zou heden geschouwd worden.
Intusschen tastte de politie, die op Oudejaarsavond en
Nieuwjaarsdag ijverig in de weer is geweest in volslagen
duister ten aanzien van den bedrijver of de bedrijvers van
deze afschuwelijke daad. In de portemonnaie van den
omgekomende werd F 10 gevonden, doch bij den doode is geen
portefeuille gevonden. Of de doode nog meer geldwaarden bij
zich droeg en dus roof de drijfveer tot de daad is geweest,
is tot nog toe niet uitgemaakt. Te Rotterdam, waarheen de
politie telegrafeerde, is in het bewuste compartiment nog
een derde patroonhuls gevonden, wat derhalve klopt met het
aantal van drie toegebrachte verwondingen.
Verder heeft de politie een voorloopig onderzoek ingesteld
in Amsterdam en andere plaatsen, want de eventueèle dader of
daders hebben daar de trein te Haarlem en Leiden stopt, twee
malen gelegenheid gehad het compartiment te verlaten.
Zondagavond heeft de Haagsche politie een der conducteurs
van den trein gehoord en deze heeft verklaard dat in het
bewuste compartement, toen de trein te Amsterdam gereed
stond, het allereerst was ingestapt een dame, naar schatting
23 jaar oud. Zij nam plaats in een der hoeken; eenigen tijd
daarna stapte mr. Wijsman in, die zich in den andere hoek
dan de drie zitplaatsen tellende compartiment zette. Twee
minuten vóór het vertrek van den trein, betrad als derde
passagier een heer het compartiment die op de derde
beschikbare plaats, tusschen de dame en het slachtoffer ging
zetten.
De dame - dit wist de conducteur zeer goed - is te Haarlem
uitgestapt. Waar de heer den trein heeft verlaten, is niet
bekend tot dusver. Zoowel de dame als de heer waren, meent
men, Hollanders.
Ten einde de zaak zoo spoedig mogelijk te klaarheid te
brengen heeft de politie de medewerking noodig vooral van
reizigers die met denzelfde trein, waarin zich het drama
heeft afgespeeld, gereisd hebben. De commissaris van politie
in de IIe Afd. te 's-Gravenhage, verzoekt dan ook dringend,
den reizigers - inzonderheid de dame die te Haarlem het
compartiment heeft verlaten - die gereisd hebben in den
trein welke ten 7 uur 15 minuten op Zaterdagavond 31
December jl. aan het Centraalstation te Amsterdam is
vertrokken naar de richting den Haag, en die vermeenen iets
gezien of gehoord te hebben wat voor het politieonderzoek
van belang kan zijn, zich aan te melden aan zijn bureau aan
de Nieuwe Haven te 's-Gravenhage. |
|
|
|
|
|
Dinsdag 3 Januari 1922
Ochtendblad
De moord in den trein.
Mr. J.L. Wijsman, het slachtoffer van den moord op
Oudejaarsavond in den trein van Amsterdam naar hier, is de
vorige week nog voor de Rechtbank hier ter stede als getuige
gehoord. Na te Leiden gestudeerd te hebben, was hij in Juli
1918 te Leiden gepromoveerd. Hij kwam toen na een jaar op
het kantoor van mr. Wolterbeek en Plantenga alhier en ging
vandaar naar dat van mr. van Gigch te Amsterdam. Zijn
speciale liefhebberij, zegt de Tel., was het verzamelen van
fraaie kunstvoorwerpen, waarvan hij een heele collectie
bezat. Hij wijdde zich aan kunst, literatuur en tooneel en
voelde uit dezen hoofden warm voor Amsterdam als
kunstcentrum. In verband met dezen moord verzoekt de
commissaris van politie der 2e afdeeling, bureau N. Haven,
ieder, die inlichtingen kan verschaffen omtrent een persoon
van het volgende signalement: ongeveer 30 jaar, vermoedelijk
vol gezicht, donker haar, donker costuum met getailleerde
jas, die 31 Dec. 1921 gereisd heeft met den trein, welke om
7.15 uur uit Amsterdam in de richting van den Haag vertrok,
zich te vervoegen aan het commissariaat, 2e afd. Nieuwe
Haven alhier.
We vernemen dader dat een reiziger, die aan het station
alhier in den trein stapte, verklaard heeft, dat bedoelde
persoon op dat oogenblik zonder hoofddeksel den trein alhier
heeft verlaten. |
|
|
|
Avondblad
DE MOORD IN DEN TREIN.
Hoe men over den verslagene oordeelt.
Zoals wij reeds meedeelden, is mr. Wijsman ongeveer twee
jaar op het kantoor van Mrs. Wolterbeek en Plantenga
geweest. Hij kwam daar al Junior dadelijk na het volbrengen
van zijn academische studie. Tot September 1919 is hij op
dit kantoor gebleven.
Mr. Wolterbeek dien wij hebben opgezocht, liet zich op de
vleiendste wijze over de kunde en toewijding van wijlen mr.
Wijsman uit. De samenwerking is steeds zoo goed als maar
mogelijk geweest en hoewel men het natuurlijk volkomen
begreep, betreurde men toch zeer zijn heengaan naar
Amsterdam. Aanvankelijk had mr. Wijsman het plan gehad, zich
hier met een compagnon te vestigen.
Aangezien het kantoor van mr. van Gigch een andere procedure
voor zaken hier ten stede had, heeft mr. Wolterbeek na 1919
mr. Wijsman zeer weinig meer ontmoet maar wat hij nu en dan
van hem of over hem hoorde, was altijd evenkundig.
Een Haagse vriend van mr. Wijsman heeft dezen nog
oudejaarsmiddag omstreeks 3 uur op zijn kamer aan de Rokin
te Amsterdam bezocht, met het doel samen naar den Haag te
reizen. De hospita zei, dat mijnheer reeds naar den Haag
vertrokken was. Zooals men weet, heeft de hospita zich
vergist en is mr. Wijsman veel later naar den Haag gegaan.
Of hij na het bezoek van den Haagschen vriend nog op zijn
kamer terug is geweest, weten we op dit oogenblik niet. Mr.
Wijsman was temporair lid van de Witte en hij is daar
Vrijdag nog door een collega gezien. Hij begaf zich toen
naar het restaurant. Beide heeren hebben niet met elkaar
gesproken.
Zijn vrienden beschrijven Mr. Wijsman als een zeer
ontwikkelden, humaan denkenden, kunstlievenden jongenman.
Zijn niet te sterke gezondheid en vermoedelijk ook zijn
inborst noopten hem tot een zeer kalm leven.
De verslagenheid in den vriendenkring is diep en groot. De
gedachte aan roofmoord wordt wordt lang niet algemeen
gedeeld. Men kan zich aan den andere kant moeilijk indenken,
dat Mr. Wijsman tot krachtig verzet in staat zou zijn
geweest wegens zijn geringe lichaamskrachts.
Vrijdag voor den moord is Mr. Wijsman nog hier geweest om
voor het kantoor van Gigch getuigenverhoor af te nemen in
een echtscheidingszaak. Voor de tegenpartij was Mr. de V.
alhier tegenwoordig. Mr. de V. acht eenig verband tusschen
den moord en deze zaak uitgesloten.
Naar wij vernemen heeft de dame, die volgens de verklaring
van een conducteur, in den avond van 31 December j.l in
hetzelfde compartiment 1e klasse plaats had genomen, waarin
ook de later vermoorde mr. Wijsman zich een plaats had
gekozen en welke dame te Haarlem den trein had verlaten,
zich bij den commissaris van politie der IIe afdeeling te
's-Gravenhage aangemeld tot het geven van inlichtingen en
dezen politie-ambtenaar een zeer volledig signalement
verstekt van den derden persoon, die kort vóór het vertrek
van den trein het compartiment was binnengetreden en in wien
men den moordenaar vermoedt.
Bedoelde 25-jarige juffrouw woont te Amsterdam en zij
beschrijft dien derden mede-reiziger als iemand van grootte
en forsche gestalte met donkerblond, vol haar, dat naar
achteren gekamd was; hij had een dik-blozend gelaat. Hij
droeg een brijze garbardinen regenjas, half dichtgeknoopt en
had een rond, bruin slap hoedje op, waarin zich een ronde
deuk bevond. De dame noemde het een artistenhoedje.
Na het vertrek van den trein is deze persoon gaan zitten
slapen. Hij had geen bagage in zijn bezit. Van geen der
beide reizigers nam hij eenigerlei notitie. En verder is er
haar bijzijn niets opvallend gebeurd.
Mr. Wijsman was in het hoekje, waar hij had plaats genomen,
gaan zitten lezen.
|
|
|
|
|
|
Woensdag 4 Januari 1922
DE MOORD IN DEN TREIN.
Hoe moeilijk ook het onderzoek in deze duistere zaak is, toch zetten
justitie en politie niet zonder hoop het onderzoek voort en, naar
wij kunnen verzekeren, niet alleen in de richting van moord met het
doel van berooving. Wel is de portefeuille van mr. Wijsman zoek en
is deze ook niet op de kamer in Amsterdam gevonden, maar deze kan
meegenomen zijn om de justitie op een dwaalspoor te brengen.
Intusschen is tot op dit oogenblik nog geen enkele arrestatie
gedaan, wel heeft men reden tot zoeken naar een arrestant.
Een mooi punt is, dat de conducteur, die de kaartjes knipte, een
zeer goed opmerker blijkt te zijn geweest. Hij schatte bijv. den
leeftijd van de dame en van het slachtoffer op een jaar na juist.
Dit geeft goede hoop op de juistheid van het signalement des
moordenaars. We schreven gisteren, dat het van belang zou zijn te
weten, of mr. Wijsman na drie uur nog weer op zijn kamer is terug
geweest. Wij weten thans, dat dit wel het geval is. Hij kwam nog
terug met iemand en hij heeft dien tegen halfzes persoonlijk
uitgelaten. De hospita zag in den donker deze persoon maar even en
slecht. 't Zou van belang kunnen zijn, dat deze heer zich aanmeldde.
In ieder geval heeft deze persoon zeer waarschijnlijk niets met het
signalement uit te staan.
Het Correspondentiebureau heeft gisteren een kleine onjuistheid in
zijn bericht opgenomen. De bewuste dame is niet hier bij de politie
gehoord, maar te Amsterdam. Het ligt voor de hand dat commissaris
Besseling ook persoonlijk et deze dame kennis wil maken. Aan eenige
betrekking van de dame tot den moord kan niet worden gedacht. Dit is
volkomen uitgesloten.
Naar wij vernemen, zou mr. Wijsman per testamentaire beschikking den
wensch tot verassching te kennen hebben gegeven. Maandagmiddag heeft
op last der justitie sectie op het lijk plaats gehad, zoodat
vermoedelijk van justitieele zijde geen bezwaren tegen de
verassching zullen worden ingebracht.
Wij vernemen nog uit Amsterdam, waar natuurlijk ook ijverig gespeurd
wordt, van het Persbureau V.D. het volgende:
De dame, die op den dag van den moord in den bewusten 2e klasse
coupé gezeten en zich Dinsdag v.m. bij de Amsterdamsche politie
aangemeld heeft, heeft behalve het signalement nog medegedeeld, dat
de beide heeren niet met elkaar gesproken hebben, voorts, dat mr.
Wijsman heeft zitten lezen en de medereiziger voor zich uitkeek.
Daar zij naast de vermoedelijke moordenaar zat, heeft zij dezen dan
ook goed kunnen beschrijven. Toen de trein in Haarlem topte, verliet
zij, langs de beide heeren gaande, die niets zeiden, het
compartiment. Eerst Dinsdagmorgen vernam zij, dat een haren
medereiziger vermoord was.
Intusschen volgt de recherche een ander spoor en laat haar eerste
vermoedens van een roofmoord langzamerhand varen. Er wordt meer
gedacht aan een wraakneming van een der betrekkingen van den
vermoorde. Dinsdagmorgen heeft in verband hiermede de recherche een
huiszoeking gedaan te Amsterdam bij een van de personen, waarmede de
heer Wijsman nauwe betrekkingen onderhield. Het rooven der
portefeuille zou ook minder om de geldswaardige papieren, die zich
vermoedelijk daarin bevonden, te doen zijn geweest, dan wel om
andere bescheiden daarin te te vinden. Voor de recherche staat het
vast, dat de bewuste reiziger den moord moet hebben bedreven,
aangezien hij
zich, indien hij dit niet gedaan had, ongetwijfeld reeds bij de
politie zou hebben aangemeld om inlichtingen te verstrekken.
De heer Wijsman had een zeer gesloten karakter en sprak nooit met
andere over zijn particuliere aangelegenheden; daarom zijn er zeer
weinig personen, die bijzonderheden aangaande den vermoorde kunnen
mededeelen.
Verscheidende personen hebben zich te Amsterdam en den Haag bij de
politie aangemeld, doch de tot dusver verstrekte inlichtingen hebben
nog niet tot eenig resultaat kunnen leiden.
|
|
|
|
|
|
Donderdag 5 Januari 1922
Ochtendblad
RESIDENTIENIEUWS
DE MOORD IN DEN TREIN.
Door de getuigenverhoor staat vast, dat mr. Wijsman toen hij zich
naar den trein begaf, zijn bruine portefeuille in den binnenverstzak
had. Hij had klein formaat visitekaartjes met J.L. Wijsman, advocaat
en procureur, te Amsterdam, er op. Die kaartjes zwierven overal in
zijn kamer en hij droeg er ook in zijn portefeuille.
Bij het op zijn kamers aan het Rokin te Amsterdam gehouden onderzoek
heeft de politie een grooten stapel correspondentie in beslag
genomen, welken twee inspecteurs op het politiebureau Nieuwe Haven
nauwkeurig onderzoeken. |
|
Avondblad
RESIDENTIENIEUWS
DE MOORD IN DEN TREIN.
De begrafenis.
Tegen elf uur hedenmorgen had zich een groote menigte verzameld in
de Emmastraat, waar de ouders van den vermoorden mr. Wijsman wonen
en vanwaar de begrafenis zou plaats vinden. Een aantal
politieagenten hield de menigte op een afstand van No. 18, het huis
van rouw. |
|
Kwart over elf zette de droeve stoet zich in beweging, om den tocht
naar Nieuw Eik en Duinen te aanvaarden.
De kist was bedekt met verschillende bloemstukken en aan den
lijkwagen waren ook een zestal kransen gehangen.
Er heerschte een ernstige stemming onder de toeschouwers, waarvan
verschillenden hun tranen niet konden bedwingen.
Op het kerkhof.
Toen de stoet tegen halteen op het kerkhof aankwam, waren hier reeds
vele bekenden en vrienden van den vermoorde, alsmede een groot
aantal belangstellenden bijeen.
De politie van Loosduinen had, onderleiding van den burgemeester,
mr. Hovy, voortreffelijke maatregelen genomen om de orde te
handhaven.
Doodsche stilte heerschte er, toen de kleine stoet bij de geopenden
groeve kwam en de kist nederdaalde. De oude vader van het
slachtoffer kon niet dan met groote moeite zijn aandoening meester
blijven.
Allereerst nam het woord de heer José Vigeveno, secretaris van de
Amsterdamsche loge der Theosophische Vereeniging, die namens deze
loge een prachtigen krans met het theosophische embleem nederlegde
en de innige sympathie en deelneming van de broeders en zusters voor
mr. broeder Wijsman vertolkte.
Ook ging, aldus spr., aller deelneming uit naar de diepgeslagen
ouders en niet alleen wie met broeder Wijsman hebben samengewerkt,
geheel Nederland voelt met hen mee.
Spr. dankte de ouders, omdat zij tegen hun zin, toestemming hebben
verleend, dat het stoffelijk overschot van hun zoon Zaterdag wordt
ver-ascht.
Hij herinnerde ten slotte aan de woorden van Jezus: Vader, vergeef
het hun, want zij weten niet, wat zij doen."De zoon moge, voor den
grooten Rechter gekomen, als pleiter en theosoof smeeken, doelende
op wie hem misdeed: "Vader vergeef het hem, want hij wist niet, wat
hij deed!"
Namens de Leidsche vrienden en clubgenoten sprak mr. E. van Raalte.
Hij meende in den geest van dezen doode te handelen - wiens zeldzaam
groote bescheidenheid bekend was - door zijn deugden niet breed uit
te meten. Maar niet mocht hij verzwijgen, dat van mr. Wijsman's
goede eigenschappen al zijn vrienden veel hebben geleerd.
Met groote liefde en waardeering heeft de overledene steeds over het
ouderlijke huis gesproken.
Daarom kunnen zijn vrienden zoo goed begrijpen, welk een vreeselijke
slag zijn ouders heeft getroffen.
Namens de familie dankte de heer Maltha, allereerst voor de vader,
die op zijn levensavond deze tragedie heeft moeten beleven, ook
namens de moeder, die haar heele leven aan dezen eenigen zoon heeft
gegeven, den zoon, wiens lichaam zwak was en wien zij alles heeft
geofferd.
Hiermede was de droeve plechtigheid geeindigd. Met verstikte stem
zei de vader: "Dag Jacques, tot weerziens!"
Toen gingen allen, diep geroerd, heen.
|
|
Een der medewerkers van de Tel. heeft een onderhoud gehad met de
controleurs, die op den avond, dat mr. Wijsman in den trein is
vermoord, de controle hadden bij den uitgang van het station alhier.
Zij verklaarden juist op dien dag een nog al nauwkeurig toezicht te
hebben gehouden in verband met de dienstcontrôle aan het einde van
het jaar; 17 reizigers, voorzien van eerste-klasse kaartjes,
passeerden omstreeks halfnegen dien avond, het uur waarop trein 1135
uit Amsterdam aankomt, de contrôle. Bij geen van hen werd iets
bijzonders opgemerkt; nóch iemand voldeed aan het gepubliceerde
signalement, wat natuurlijk nog niet beteekent, dat geen persoon,
overeenkomende met de persoonsbeschrijving, naar buiten is gekomen.
Positief zijn zij echter in hun verklaring, dat niemand blootshoofd
is voorbijgekomen. Mede in verband met het gure weer, had di
onmiddelijk de aandacht moeten trekken.
Voorts verklaarden zij, dat ook geen passagier, opvalllend ver voor
de anderen was gepasseerd.
Dit naar aanleiding van de verklaring van een reiziger uit Delft,
dat iemand bloothoofds uit den trein was gesprongen en naar den
uitgang gehold.
Er doet zich echter een nieuw gezichtpunt voor, dat ook ontwikkeld
werd door eenige
spoorwegautoriteiten. De mogelijkheid bestaat nl. dat de verdachte
na uit den trein te zijn gesprongen het perron is overgestoken om
zich te voegen bij de wachtende reizigers voor den trein uit de
richting Rotterdam, welke om 8.46 in den Haag aankomt en om 8.54
vandaar vertrekt naar Amsterdam.
Wanneer de moordenaar zijn plan zorgvuldig heeft voorbereid is het
niet uitgesloten, dat hij zich te Amsterdam heeft voorzien van een
retourbiljet eerste klasse Amsterdam-Den Haag, waardoor hij zinder
in moeilijkheden te geraken naar Amsterdam kon terugreizen. Een
spoorwegambtenaar verklaarde, dat het niet noodzakelijk is om een
retourbiljet te laten knippen.
In verband met de verklaring van den zooeven genoemde reiziger moet
er ook de aandacht op worden gevestigd, dat de coupé aan het
Haagsche perron stilhield ter hoogte van den ingang Rotterdam, dus
niet ver van het einde van het perron.
De reizigers, die op een binnenkomenden trein staan te wachten
plaatsen zich meestal ter hoogte der beide wachtkamers. Een
reiziger, die uit een op één na den laatsten wagen springt, kan dus
moeilijk direct bemerkt worden, daar hij aan het einde van het
perron uit het portier vliegt; te meer waar men iederen trein uit de
voorste wagens reeds voordat de trein stilstaat, de reiziger uit den
wagen springen.
andere spoorwegambtenaren achtten 't lang niet onmogelijk, dat de
moordenaar reeds vóór aankomst in het station uit den trein is
gesprongen. Dit moet niet zoo moeilijk zijn als men wel
veronderstelt.
Het onderzoek.
Het is te begrijpen, dat het Nederlandsche publiek diep getroffen is
door den moord, die onder zulke tragische omstandigheden is
gepleegd.
Van verschillende kanten komen, naar wij vernemen, zoowel hier als
in Amsterdam, bij de politie en justitie mededeelingen in -
mondeling zoowel als schriftelijk - van menschen, die den bedrijver
hebben gezien of aanwijzingen tot zijn ontdekking kunnen geven. Maar
natuurlijk blijkt dan al gauw, dat de begeerte om het geheim dat
deze lugubere zaak omgeeft, op te lossen, hier parten speelt.
Ook zijn in verschillende gemeenten moordenaars aangehouden en er
moeten reeds personen naar Amsterdam en 's-Gravenhage gezonden zijn,
die evenwel part nog deel hebben aan de misdaad.
Naar aanleiding van het bericht, dat de misdadiger hier vermoedelijk
bloothoofds den trein heeft verlaten, zijn naar het bureau van
politie aan de Nieuwe Haven reeds zeven hoeden van verschillende
afmetingen en vormen gezonden, die alle, volgens de bijbehoorende
beschrijving den moordenaar moeten hebben toebehoord!
De politie is onophoudelijk bezig, om in de zaak klaarheid te
brengen.
Vandaag is de dame, die in den coupé heeft gezeten met mr. Wijsman
hier gehoord.
De begrafenis.
Mr. v. Gigch, te wiens kantore de overledene werkzaam is geweest,
was verhinderd de begrafenis bij te wonen, aangezien hij geen
uitstel kon verkrijgen van een strafzaak, waarin hij pleiten moest. |
|
|
|
|
|
Vrijdag 6 Januari 1922
Ochtendblad
DE MOORD IN DEN TREIN.
Gisterenmiddag is de verpleegster gehoord, die van Amsterdam tot
Haarlem op Oudejaarsavond de reis heeft meegemaakt in het
compartiment 1e. klas waarin later mr. Wijsman vermoord is gevonden.
Veel nieuws heeft dit verhoor na haar verklaringen aan de
Amsterdamsche politie niet opgeleverd.
Uit haar mededeelingen kan worden afgeleid, dat de persoon van
forsche gestalte, die tusschen haar en wijlen mr. Wijsman plaats
nam, een 1.80 m. lang is geweest, een opvallend blozende of beter
bepaald roode kleur heeft en donker-blond naar achteren gekamd haar.
Hij droeg rijglaarsen, betrad met de handen in den zak het
compartiment en nam achteloos plaats, zonder de minste notitie van
zijn medereizigers te nemen. Uit niets viel op te maken, ook niet
door bv. een reflex-beweging van mr. Wijsman, noch van den kant van
den binnengetredene, dat beide elkander van vroeger konden gekend
hebben. De binnengekomende maakte op de juffrouw niet den indruk van
slecht qua kleeding een heer te zijn om dit door zijn plaats te
nemen in een 1e klasse compartiment te rechtvaardigen en gaf veeleer
den indruk te behooren tot een maatschappelijke klasse, waarbij d
het 1e klasse reizen niets ongewoon is.
Op het spoor?
Volgens de Tel. is het onderzoek thans in een stadium gekomen, dat
men veronderstelt te kunnen weten, wie hoogstwaarschijnlijk den
moord heeft gepleegd. Den persoon, dien men er van verdenkt, heeft
men echter nog niet kunnen achterhalen.
Ook hij bedreigd?
Op verzoek van commissaris Besseling heeft de Rotterdamsche politie
een onderzoek ingesteld naar een op het eerste gehoor vrij
fantastische verhaal van een treinconducteur. Uit dit onderzoek is
gebleken dat dit verbaal niet fantastisch doch volkomen juist is.
Een treinconducteur, die op het eerste gezicht op zijn collega van
den moordcoupé van trein no. 1135 gelijkt, was Nieuwjaarsavond vrij
van dienst en liep te Rotterdam, waar hij woont, op de Kruiskade bij
den Coolsingel. Een auto reed hem achterop en hield stil
onmiddellijk vóór de plaats op het trottoir, waar hij zich bevond.
Een heer van vrij lange gestalte, donkerblond haar, cleanshaven,
forsch van uiterlijk, deed een stap in de richting van den
conducteur, keek hem scherp aan, riep den chauffeur toe: Hij is het
niet? ..............in den auto waar in geen ander aanwezig was en
tikte tegen de ruit waarvoor de chauffeur zat. De auto reed toen
langzaam door. De spoorman ging eveneens zijns weegs. Wel waren er
op dien avond nog geen kranten verschenen waarin de treinmoord werd
vermeld, doch tot het spoorwegpersoneel van de hoofdlijn was het
gerucht toch reeds doorgedrongen. Ook hij, de conducteur, had er van
gehoord; hij was
dan ook met die korte ontmoeting niets ingenomen en haastte zich
huiswaarts. Hij nam de tram.
De conducteur, aan de halte dicht bij zijn woning gekomen, stapte
uit, liep naar huis.
Nauwelijks had hij den tramwagen verlaten of de auto kwam zeer
langzaam achter hem aan. Toen hij de deur van zijn huis opende,
bleef de auto even staan, keek den inzittende scherp toe, nam het
nummer van het huis op en de naamplaatjes op de deur. Daarna
verdween het vehikel met groote snelheid.
Toen de conducteur later het signalement las, door de dame uit
Haarlem gegeven, moet hij hebben verklaard dat dit vrijwel
overeenkwam met dat van den man in den auto.
Aan den conducteur van den "moord-coupé" heeft hij dit wedervaren
ook verteld, en deze trok daaruit de voor de hand liggende conclusie
dat de man in den auto het op hem had voorzien, wat na het gebeurde
een niet bepaald prettige gewaarwording is. Waarschijnlijk heeft hij
eerst Dinsdag, op de reis van Rotterdam naar Amsterdam, een en ander
vernomen. Toen hij nl. aan het Centraal Station te Amsterdam
arriveerde en weer spoedig moest vertrekken, heeft hij, zegt het
Hbld., naar Rotterdam het verzoek doen seinen om, bij zijn
thuiskomst, door de politie te worden beschermd.
Een hulde.
Bij de behandeling van een strafzaak voor het Gerechtshof te
Amsterdam, heeft mr. L. van Gigch Jr. gisteren, alvorens zijn
pleidooi te beginnen, een woord aan de nagedachtenis van zijn zoo
tragisch om het leven gekomen confrère, mr. Wijsman, gewijd. Het Hof
sloot zich bij deze woorden aan.
Avondblad
DE MOORD VAN OUDEJAARSAVOND
Allerlei gissingen. - Zijn er meer moordenaars? - De vrees voor het
leven der getuige. - Waar de
moord gebeurd moet zijn. - De man zonder hoed meldt zicht aan.
De journalistieke en andere Sherlock Holmes.
Moord in een trein, dader onbekend, drijfveer idem...... Het is
voldoende om alle journalistieke speurders en hen, die er zich voor
uitgeven, op het pad te brengen. En de journalistieke niet alleen.
Ontelbaar is het aantal gedienstigen, die de politie een en ander
hebben mee te deelen, dat naar hun meening tot verheldering van de
daad kan leiden. Meestal brengt dit alles de politie maar weinig
verder. Maar met engelengeduld hoort zij alles aan, neemt zij van
alles
notitie, want, niet waar, je kan toch nooit weten......
We hebben al verteld van de vele hoeden, die bij de politie
gedeponeerd zijn, sedert vernomen is dat na aankomst van trein 1135
iemand zonder hoed de contrôle moet zijn gepasseerd. In deze
stormperiode blijken heel wat hoeden verloren te gaan. Anderen
bedenken een spoor gevonden te hebben, dat tot de ontdekking leiden
kan, vanwaar de dader zijn revolver heeft gekregen. Weer anderen
beginnen het menschen op straat, die aan het opgegeven signalement
beantwoorden, lastig te maken. En dan niet te vergeten de categorie
van helderzienden, die vooral hier in den Haag talrijk blijken te
wezen en die meer van de misdaad hebben gezien dan met het
sterfelijke oogen mogelijk was.
Onze collega's loopen bij tientallen met speurdersblikken rond om
den moordenaar op te sporen.
Aan het minste of geringste, dat een spoor zou kunnen aangeven,
hechten zij gewicht. We moeten zeggen, dat er een scherpzinnigheid
aan den dag wordt gelegd, waarvan wij zelfs de Nederlandsche
journalisten niet verdacht zouden hebben. Zoo vertelde er een deze
week, dat het zonneklaar was, dat de dame, die tot Haarlem in den
coupé van den vermoorde had gezeten, in het complot was geweest.
Jammer voor hem heeft deze dame zich, zooals men weet, dadelijk toen
zij van de misdaad vernam bij de politie aangemeld. Het is een
verpleegster, meer mogen we er niet van zeggen. En haar getuigenis
kan misschien van groote waarde worden. Maar voorloopig hebben zich
haar inlichtingen hoofdzakelijk bepaald tot het geven van een
signalement van den derden reiziger in
den coupé.
Een andere college wist precies te vertellen dat het vest van den
verslagene was opengemaakt en daarna weer dichtgeknoopt maar zóó,
dat je er niets van zien kon....
Hoe hij dan aan de weet van dat openmaken is gekomen, is ons niet
duidelijk! Ook vertelde er een, dat de patroonhulzen blijkbaar uit
den revolver waren verwijderd. Men heeft er drie in den coupé
gevonden. Maar het was hem vermoedelijk niet bekend, dat de
patroonhulzen er na gebruik automatisch uitspringen, behalve bij
revolvers met zes kamers.
Tot zoover zijn de mededeelingen nog van onschuldigen aard. Maar wat
te denken van den speurdersneus van den collega, die de politie een
blaam aanwrijft, omdat zij den coupé, waarin de moord had plaats
gehad, zoo maar onverzegeld naar Rotterdam heeft laten doorrijden?
De politie verdient dien blaam niet. Wel is de wagen niet
afgekoppeld, maar verzegeld is de coupé wel. Alles is dus
onaangeroerd gebleven tot in Rotterdam het onderzoek kon worden
voortgezet.
Een van de leege patroonhulzen is dan ook daar aan den dag gekomen.
Vermoedelijk zal de politie er ook wel om gedacht hebben
vingerafdrukken te nemen van de coupéwanden en alle voorwerpen,
waaraan de vermoedelijke dader de hand kan hebben geslagen.
Geen spoor van den dader.
In tegenstelling met wat enkele bladen meedeelden, kunnen wij ook
verzekeren, dat er nog geen spoor van den dader is gevonden. En
laten we hier ook een hulde brengen aan de pers. Bij deze zaak is
wel gebleken, van hoeveel belang een snelle reportage der kranten
is. Waren er op Nieuwjaarsdag of den morgen daarna kranten
verschenen met het verhaal van den moord, vermoedelijk zouden er tal
van gegevens verkregen zijn, die nu verloren zijn gegaan. De
verpleegster moest het verhaal eerst Maandagavond lezen. Twee dagen
waren er toen al verstreken, twee dagen, waarin de moordenaar, wiens
signalement de verpleegster had kunnen geven, een goed heenkomen
heeft kunnen zoeken.
Een goed heenkomen. Waarheen? Dat is natuurlijk de groote vraag. Dat
hij in den Haag den coupé verlaten heeft, mag wel als vaststaand
aangenomen worden. Maar men komt er langzamerhand van terug om te
veronderstellen, dat hij hier ook het station is afgegaan. Mogelijk
heeft hij eenvoudig in den Haag in een andere coupé plaats genomen
van denzelfden trein. Maar hij kan ook in den electrischen naar
Rotterdam zijn overgestapt. Het verhaal van den conducteur, die in
Rotterdam op zulk een geheimzinnige wijze is achtervolgd door iemand
in een auto, geeft te denken. Het is mogelijk dat de forsche
donkerblonde achtervolger en de moordenaar niet identiek zijn
(iemand van 1.80 M. kang kan wel voor forsch doorgaan), maar dan zou
men medeplichtigheid van een ander moeten aannemen. Want het verhaal
van den conducteur is geen fantasie, zooals men misschien geneigd
zou zijn te denken, doch zuivere waarheid en de politie hecht er dan
ook groote waarde aan. Het ligt voor de hand, zooals de gevolgde
conducteur trouwens ook gedaan heeft, te denken aan een poging om de
getuigen van dit drama te eeniger tijd onschadelijk te maken. Onze
lezers zullen daarom begrijpen, waarom we den naam van de
verpleegster niet kunnen noemen. We hadden tot dusver zelfs haar
beroep verzwegen, doch in andere bladen dat aangegeven hebben,
behoeven zij de vermelding verpleegster ook niet langer achterwege
te laten. Op den avond van den moord was de dame trouwens niet in
verpleegsterscostuum. Wij schrijven het ook aan de pogingen der
politie om deze getuige aan geen wraakneming bloot te stellen, toe,
dat zij niet bij de begrafenis van het slachtoffer is geweest. Of
hechtte de politie niet aan het oude
geloof, dat de dader als het ware gedreven wordt naar het graf van
zijn slachtoffer?
Naar wij hoorden heeft deze moord de fantasie van het reizend
publiek dermate bevangen, dat er een opmerkelijke afkeer bestaat op
het oogenblik voor afgesloten coupés in den treinen. Dat lijkt ons
wat overdreven. Gelukkig behooren misdaden als deze in ons land tot
de zeldzaamheden.
Wagens met zijgangen hebben, vooral op lange trajecten, stellig wat
voor op de andere met afgesloten coupés. Maar wie eens rustig zitten
wil, zal allicht juist zulk een afdeeling
verkiezen, waarin geen heen en weer geloop, geen voortdurend in- en
uitstappen stoort. En of werkelijk wel roof de drijfveer van de
misdaad is geweest, is immers zeer twijfelachtig.
Waar
de moord is gepleegd.
Morschweg te Leiden.Als wij ook een veronderstelling mogen wagen,
dan is het deze, dat de moord tussen Leiden en den Haag is gepleegd.
De trein stopte in Leiden. Het moet dus zeer onwaarschijnlijk worden
geacht, dat de dader zijn misdrijf vóór het bereiken van die plaats
heeft durven volvoeren; immers in Leiden kon er wel iemand
instappen.
En nu lezen wij in een der bladen, dat een dame aan den Morschweg te
Leiden bij het passeeren van den trein in een coupé twee personen
heeft zien worstelen. De Morschweg ligt, van Haarlem gerekend,
voorbij het station Leiden.
De man zonder hoed.
Men zal zich herinneren, dat in verband met den moord, gepleegd op
mr. Wijsman, in den trein tusschen Haarlem en den Haag, bij de
politie aangifte was gedaan, dat een persoon op het perron een man
zonder hoed uit den trein had zien springen, die gekleed was in een
donkere getalleerde jas. Deze man, die, terwijl de trein het station
binnenreed, er uit sprong en daarbij de deur van zijn coupé achter
zich dicht wierp, snelde naar den uitgang. Aanvankelijk heeft men
gemeend dat die man de dader zou kunnen zijn, die trachtte nog vóór
het stoppen van den trein, zich uit de voeten te maken. Echter
leverde het signalement een groot verschil op met dat, gegevens door
de dame, die tot Haarlem met het slachtoffer en den vermoedlijken
dader in één compartiment heeft gezeten en die dus allen tijd had
haar medereizigers op te nemen; vooral daar zich tegenover haar een
spiegel bevond.
Thans heeft zich bij de politie een man aangemeld, met de verklaring
de persoon zonder hoed te zijn, die bij aankomst in den Haag uit den
trein is gesprongen. Van beroep muzikant, reisde hij tusschen den
Haag en Amsterdam eb verdiende den kost met vioolspelen in de derde
klasse-wagons.
Op oudejaarsavond was hij met den trein van 7.15 uur uit Amsterdam
vertrokken en had in een doorloopenden wagen den 3e klasse gespeeld.
Bij aankomst in den Haag hoopte hij den onmiddellijk daarop naar
Amsterdam vertrekkenden trein te kunnen nemen waarom hij zijn viool
aan een haak onder zijn jas nam en met zijn hoed onder den arm uit
den coupé sprong, daarbij het portier achter zich dicht werpende.
Toen hij echter zag, dat op het perron eenige controleurs stonden,
snelde hij, om dezen te ontloopen, naar den uitgang, daalde de
trappen af, doch klom, na beneden in den tunnel ongeveer een minuut
gewacht te hebben, de trap aan den anderen kant weer op. om weder op
het perron den naar Amsterdam vertrekkenden trein te nemen. Dit
klopt dus geheel met de bewering der controleurs, die verzekerden,
dat zij aan den uitgang niemand hebben zien passeren, die
blootshoofds voor de andere reizigers uitliep. De man droeg
inderdaad de kleeding zooals die opgegeven werd en had bovendien
dicht achterover gekamd haar, evenwel donker van kleur. De
tegenstrijdigheid in signalement is dus hierdoor opgeheven; terwijl
de politie bovendien niet meer haar aandacht behoeft te besteden aan
het verdwijnen van den hoed van den dader.
De achtervolging te Rotterdam.
De Tel. had gisterenavond een onderhoud met den conducteur, die
volgens een bericht in het Hbld. Zondagavond door een auto gevolgd
werd, waarin zich de vermoedelijke moordenaar zou bevinden. De
betrokken conducteur was, naar hij zeidde, zeer verontwaardigd over
het onjuiste en overdreven verhaal van genoemd blad.
Ontdaan van alle franje luidt het als volgt: De conducteur die
absoluut niet lijkt op den
conducteur die op Oudejaarsavond het kaartje van mr. Wijsman knipte,
kwam Maandagavond (en niet Zondag) met den laatsten trein uit
Amsterdam te halfeen aan het station D.P. (Delftse Poort) aan.
Hij begaf zich met een hoofdgeleider op weg naar huis door de
Kruisstraat. Eerst op de Kruiskade aan het eind van de Diergaarde
reed hem een auto achterop, waarin een forsch gebouwde man was
gezeten. Deze commandeerde "halt". Toen men bij hem was gekomen boog
hij zich uit den wagen, nam den conducteur scherp op en zende toen.
"Nee, jou moet ik niet hebben". De conducteur weet absoluut niet of
het signalement van den forsch gebouwde man overeenkomst met dat van
den vermoedelijken moordenaar en acht het zeer waarschijnlijk dat
bedoelde persoon een conducteur zacht, wien hij wat vragen wilde. De
hoofdgeleider sloeg rechts af en de conducteur ging met lijn 5 mee.
De auto volgde de tram en de inzittende keek naar binnen toen men
den hoek van de 's Gravendijkwal bereikte. Gekomen bij de Claes de
Vrieselaan stapte de conducteur af en ging naar zijn woning in de
Hendrik Sorchstraat. De auto reed toen gewoon verder de
Middellandstraat af en 't is onjuist dat deze hem volgde en de
inzittende het huisnummer opnam. Dit voorval deed schromelijk
overdreven de ronde bij de conducteurs. De betrokkene is
gisterenavond door inspecteur Snippe na aankomst van den laatsten
trein verhoord. De Rotterdamsche recherche zoekt naar den chauffeur,
doch hoewel veel zoogenaamde nachtsnorders heden gehoord zijn, heeft
men den chauffeur die Maandagnacht tusschen 12 uur 45 en 1 uur de
Kruiskade en Middellandstraat afreed met een passagier bij zicht nog
niet gevonden. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 7 Januari 1922
Ochtendblad
DE MOORD IN DEN TREIN.
Naar wij vernemen, moet zich bij de politie in een andere plaats nog
een dame hebben aangemeld, die, reizigster in den noodlottigen
trein, verklaart, drie schoten gehoord te hebben. Zij maakte in haar
wagon nog de opmerking: Ze beginnen al vroeg Nieuwjaar te schieten.
De dame meent zeker, dat ze de schoten even na het vertrek uit
Leiden hoorde. Dit zou dus de veronderstelling bevestigen, dat de
misdaad tusschen den Haag en Leiden bedreven werd.
Overigen kunnen met de meeste stelligheid herhalen, dat tot dusver
geen enkele arrestatie gedaan werd. Wel heeft een enkele
confrontatie van sprekend op het signalement lijkende personen met
de pleegzuster plaats gehad, doch deze aarzelde geen oogenblik met
de verklaring, dat de voorgevoerde niet de derde reiziger is
geweest. Trouwens wie maar even zijn oogen de kost wil geven, zal
weldra ontdekken, op hoe ontzaglijk veel menschen het signalement
kan worden toepast.
We moeten dus geduld hebben en ... het vooral de politie niet
lastiger maken dan dringend noodig is.
Tot onze groote vreugde ontwaarden we bij de politie nog geen spoor
van moedeloosheid. Zij is zich ter dege van het zéér moeilijke van
haar taak bewust, maar - om welke ons onbekende reden dan ook - legt
zij een blijmoedig vertrouwen aan den dag, dat onwillekeurig ook
hem, die haar om inlichting komt vragen, tot vertrouwen stemt.
De politie te Amsterdam heeft een vriend van mr. Wijsman en de
juffrouw uit de Grensstraat, bij wie hij elken dag ging eten,
gehoord.
Ze hebben ook de begrafenis bijgewoond, doch konden weinig
inlichtingen geven. Slechts tweemaal per jaar vroeg mr. Wijsman
vrienden in het bewuste huis; op de vraag waarom hij niet eerder
verschenen was, daar hij een paar dagen geleden reeds was opgeroepen
om gehoord te worden, gaf de vriend, volgend de Tel. ten antwoord,
dat hij zoor zaken in het Zuiden van ons land vertoefde en had
gewacht tot Donderdag, daar hij toch bij de begrafenis aanwezig
wilde zijn.
De beide getuigen verklaarden de jongelui, die zoo zelden bij mr.
Wijsman kwamen, niet te kennen. Wel wisten zij dat er een paar uit
Bussum of Hilversum waren. Meer was van hen niet bekend. Over
brieven of andere kwesties had hij nooit gesproken.
Avondblad
De moord op Oudejaarsavond.
Waar de moord is gepleegd- Is de dader een vreemdeling? - Hij zou
nog voorbij den Haag in een
trein zijn gezien.
Waar is de moord gepleegd?
Een lezer schrijft ons;
"Naar aanleiding van uw veronderstelling dat de moord in den trein
na Leiden moet hebben plaats gehad deel ik u mede, dat ik dat niet
waarschijnlijk acht indien namelijk de moordenaar van het begin van
de reis af vastbesloten was den moord te plegen. Immers de
moordenaar liep op Oudejaarsavond alle kans een nieuwen passagier te
Leiden te zien binnen komen om dien avond te 's-Gravenhage te
vieren. Ik geloof daarom dat de moord vóór Leiden (dus op het
langste traject tusschen twee halten) heeft plaats gehad en de
moordenaar te Leiden den trein heeft verlaten om daar kalm uit de
courant te vernemen hoe het verdere verloop der zaak is. Wat denkt u
hiervan?
Jammer dat de dame aan den Morschweg te Leiden den stationchef niet
dadelijk gewaarschuwd heeft; deze had den trein onderweg misschien
kunnen doen stoppen om de gevolgen van de worsteling te leeren
kennen."
Wij achten alleen daarom al de veronderstelling van den lezer niet
waarschijnlijk, omdat het vrijwel vaststaat, dat de moordenaar te
Amsterdam een kaartje naar den Haag heeft genomen. Aan een klein
station als Leiden zou het direct opgevallen zijn, als iemand met
een kaartje den Haag het station verlaten had.
Een jurist vraagt ons of 't wel vast staat, dat de persoon, wiens
signalement bekend is en naar wien de politie zoekt, de moordenaar
is. Het lijkt wel vreemd, dat hij zoek is, maar 't is mogelijk, dat
hij daags na den moord naar het buitenland is vertrokken en van
niets weet. Ook zou 't kunnen, dat hij zich schuil houdt om
onaangenaamheden te voorkomen, aangezien hij voelt zijn onschuld
moeilijk te kunnen bewijzen.
Verder vraagt hij of de gesignaleerde den trein niet reeds te
Haarlem, na de verpleegster, kan hebben verlaten, en een ander dan
zijn plaats heeft ingenomen, en of dat ook niet te Leiden kan zijn
gebeurt?
De politie zal, dunkt ons, deze dingen wel hebben overwogen of ze
alsnog overwegen. Maar we mogen den vrager wel naar ons antwoord
hierboven verwijzen. Te Haarlem of te Leiden zou het aan de controle
bekend zijn, indien hij daar zijn reis had afgebroken.
Een vreemdeling de dader?
't Wordt meer en meer waarschijnlijk, zegt de Nieuws, dat de dader
niet gezocht moet worden onder degenen, die met de omstandigheden
van den heer Wijsman op de hoogte waren of hem persoonlijk gekend
hebben. Men zou dan te doen hebben met een beroepsmisdadiger en zeer
waarschijnlijk niet met een van Nederlandsche nationaliteit. Voor
zoover onze politie met de eigen boevenwereld bekend is, komen daar
de "gentlemanlike" misdadigers, die van welopgevoede lieden niet te
onderscheiden zijn en zich gemakkelijk in eerste klasse-coupé's
bewegen, zoo niet
voor.
Voor
de opvatting, dat de moordenaar een vreemdeling kan geweest zijn,
die slechts zooveel van onze taal wist, dat hij een kaartje kon
nemen en overhandigen, zonder dat zijn eigen nationaliteit bleek,
pleit ook wat er bekend is geworden omtrent het wapen dat hij heeft
gebruikt. Gelijk men zich herinnert zijn er in den coupé drie hulzen
gevonden.
Naar het Hbld. van deskundige zijde vernam zijn deze geschoten uit
een bepaald soort automatisch pistool.
Het blad deelt daaromtrent mede:
Door den luchtdruk van het schot, vliegt de huls bij dergelijke
automatische pistolen - dat zijn géén revolvers - uit de kamer.
Zoo'n pistool laadt, na het verschieten der patronen, zichzelf.
Omdat bij den moord geen gewone revolver werd gebruikt, zijn de
hulzen voor de politie een belangrijke aanwijzing. Op de plaats waar
het slaghoedje van de patroon, waarvan er door den moordenaar drie
zijn verschoten, in den rand van de huls schuift, staat R.A.C. 25.
Dat is dus, wat in vakkringen wordt genoemd het kaliber van de
patroon. Dat R.A.C.25 duidt aan, dat de patronen zijn van de "Remington
Arms Compagny", een Amerikaansche machinefabriek, en het wapen,
waarmee ze zijn verschoten, wordt door vaklui geacht te te zijn een
automatische pistool, merk: Colt. De patroonsoort is in ons land
zeer incourant en de gevonden hulzen, volgens de deskundigen
minstens twee of drie jaar oud. Het moet niet onmogelijk zijn bij de
wapenhandelaars in het land na te gaan, wie in den laatsten tijd van
die incourante patronen heeft gekocht. Vakkundigen uit den
wapenhandel verzekerden ons, dat slechts hier en daar dat
patroonsoort voorradig zal zijn, want over het algemeen genomen
"gaat het hier niet".
Als inderdaad dergelijke pistolen hier te lande zeldzaam zijn, dan
wordt het nog aannemelijker, vindt het Nieuws, dat hier een
buitenlandse moordenaar in het spel is en dan zou 't niet te
verwonderen zijn, dat er zoo weinig spoor van hem gevonden is. Want
dan bestaat de mogelijkheid, dat hij nog dienzelfden avond de
grenzen heeft weten over te komen. Uitwijken naar Duitschland of
België ging niet meer, daar de laatste treinen in die richtingen
reeds vertrokken waren, doch er waren nog drie gelegenheden om de
nachtboot naar Engeland aan den Hoek van Holland te halen.
De eerste is, dat de moordenaar, te 8.36 in den Haag aangekomen met
dienzelfden trein, maar in een andere coupé, de reis naar Rotterdam
heeft mede gemaakt. Dat zou echter een groot waagstuk zijn geweest,
want de conducteur, die te Amsterdam zijn kaartje had geknipt, had
hem andermaal kunnen ontmoeten en herkennen. Waarschijnlijk is niet
dat hij zich daaraan zal hebben blootgesteld. Met iets minder risico
heeft hij zich kunnen bedienen van de Hoektreinen, die 9.30
en 9.15 uit den Haag vertrekken. Er had ook wel eenige durf toe
behoord om zoo kort na de ontdekking van het misdrijf terug te
keeren naar het station, maar de kans om ontdekt te worden was toch
veel minder groot daar de bewuste conducteur niet meer aanwezig was
en de (toen nog onbekende en van de misdaad niets wetende)
medereizigster in Haarlem was uitgestapt. Bovendien was er voor den
moordenaar veel aangelegen om zoo spoedig mogelijk dit land te
verlaten, daar hij wel de kans berekend zal hebben, dat misschien
reeds den volgenden morgen zijn signalement overal verspreid kon
zijn.
Een voorval in den moordtrein.
Men heeft de Tel. met enkele belangrijke bijzonderheden op de hoogte
gesteld van een voorval, dat zich op Oudejaarsavond in trein no.
1135 heeft afgespeeld en dat niet zonder reden in verband wordt
gebracht met den moord.
Een dame met twee kinderen, op reis naar Tilburg en zittende in een
eerste klas coupé van dezen trein, heeft namelijk medegedeeld, dat
in den Haag een heer kwam binnengestapt met een hoogroode kleur en
die zich enigszins wonderlijk aanstelde, vooral toen een paar andere
passagiers het hadden over den toen juist ontdekten moord. Hij ging
in een courant zitten lezen en deed voorts vrij onrustig. Toen de
trein ergens onderweg stil hield, ging hij van de retirade gebruik
maken, misschien met de bedoeling om zich te ter verbergen of iets
weg te moffelen. Ook later maakte hij opnieuw van deze plaats
gebruik.
Door zijn wonderlijk gedrag trok hij in ieder geval de aandacht
dezer dame, die hem schatte op circe 27 jaar.
Zeker wist zij het niet, doch zij vermoedt dat de man te Dordrecht
is uitgestapt.
Het signalement dat zij opgeeft vertoont eenige frappante punten van
overeenkomst met dat door de dame uit den moordcoupé opgegeven,
hetgeen van te meer waarde is, nu gebleken is, dat zij deze
mededeelingen Dinsdag vóór het signalement door de politie was
bekend gemaakt.
Kapper, opgepast!
Aan alle kappers te Amsterdam is, volgens de Tel. door de politie
verzocht op hun bezoekers te willen letten, daar vermoedt wordt, dat
de dader zijn haar, dat zoo duidelijk in het signalement beschreven
is, zal laten veranderen, door het te kleuren of bij te laten
knippen. |
|
|
|
|
|
Maandag 9 Januari 1922
De moord in den Sneltrein
Nieuwe aanwijzingen? - Het wapen. - Tegenspraken. - Een nieuwe
getuige.
Herman Middendorp is zijn detectieveverhaal Het mysterie van Mont
St. Jacques begonnen met een moord in een sneltrein en ondanks het
tragische van den moord op mr. Wijsman op Oudejaarsavond gepleegd,
moeten we telkens aan een detectiveverhaal denken. Iedereen is met
den moord vervuld, ook al, omdat men een onveilig gevoel heeft nu de
dader nog steeds niet gepakt is. Toch schijnen er nieuwe
aanwijzingen te zijn, die - als ze juist blijken - leiden kunnen tot
de arrestatie van den moordenaar.
De Avp. althans zegt, dat gebleken is, dat de persoon, die enkele
uren vóór mr. Wijsman's vertrek op zijn kamer is geweest, dezelfde
is als degene, die later in den coupé stapte. Het elkaar niet
groeten, bewijst hiertegen niets; het signalementen dezer twee
personen kloppen precies.
Wat de portefeuille betreft, is als vaststaande geconstateerd, dat
mr. Wijsman in het bezit is geweest van een bruine portefeuille
waarin zich onder andere eenige visitekaartjes bevonden hebben; de
portefeuille is. met welk doel dan ook, ontvreemd.
Verder deelt het blad mede, dat bij een grondig onderzoek van den
moordcoupé, welke zich thans in het depôt te Haarlem bevindt, een
papieren zakje gevonden is met den firmanaam van de weduwe Van Laar,
het bekende visch-restaurant op het Damrak te Amsterdam.
Bovendien vond de politie nog een garnaal. Dit zou kunnen kloppen
met het verhaal van den dame, die zich in den coupé bevond, dat
namelijk de bewuste heer met het hoogroode gezicht terwijl hij in
den boek zat met de oogen gesloten telkens met zijn linkerhand iets
uit zijn jaszak haalde en in zijn mond stak.
Het vermoeden ligt voor de hand, dat de moordenaar op weg naar het
station bij de firma Van Laar een broodje met garnalen kocht.
De Tel. is naar aanleiding van deze mededeeling op onderzoek
uitgegaan en heeft een onderhoud gehad met den eigenaar van het
bekende restaurant van Laar, den heer J. van Kregten.
Deze deelde het volgende aan het blad mede: Het was in den winkel,
evenals iederen Oudejaarsavond, zeer druk. Op een gegeven oogenblik
vroeg een der koopers aan mijn vrouw, die door de drukte genoodzaakt
was in den winkel te assisteeren, twee saucijzebroodjes. Deze waren
niet meer voorhanden en toen mijn vrouw hem dit mededeelde, kocht
hij twee garnalenbroodjes. Hij wilde deze in den zak van zijn
overjas steken. Toen mijn vrouw dat zag, deed ze inderhaast een
tweede perkamentpapiertje om de broodjes, ofschoon er anders als
tweede vel een bruin papier omgewikkeld wordt.
De vreemdeling vertrok, maar bij de deur keerde hij zich om en zeide:
Ik heb het geld naast de cassa neergelegd.
Inderdaad, hier lagen veertig cent. Opmerkelijk is het feit, dat de
man precies wist, dat deze twee broodjes veertig cent kostten. Mijn
vrouw, noch ik, noch de beide bedienden, die in den winkel werkten,
hadden een prijs genoemd, terwijl deze in de étalage evenmin vermeld
wordt.
Natuurlijk - en wie zou dat wel doen? - sloegen wij niet nauwkeurig
acht op den klant. Er waren er wel honderden geweest, er stonden te
wachten en dan let je niet zoo op de houding, de kleeding en het
voorkomen van je bezoekers. In geen geval hebben we in hem een
goeden klant bemerkt. Zijn gezicht hebben we niet onthouden, maar
daar hij de broodjes in den zak stak, lette mijn echtgenoote
onwillekeurig op de jas. En zij meent, dat deze overeenkwam met het
kleedingstuk, in het signalement der politie genoemd. Ook de knechts
kunnen zich vaag den bezoeker herinneren. De lengte klopt; in geen
geval was hij klein.
Hoe laat is hij in uw winkel geweest? vroeg de redacteur van het
blad.
Dat moet vóór vijven geweest zijn, zeide de heer Kregten, daar om
vijf uur alle broodjes waren uitverkocht.
De man maakte, zoo wist de eigenaar van het restaurant nog te
vertellen, absoluut geen zenuwachtigen indruk en niets had er op
kunnen wijzen, dat hij booze plannen koesterde.
Men heeft den heer van Kregten verschillende portretten van personen
getoond, maar uit geen der koppen wist hij pertinent den bezoeker
aan te wijzen.
Ook hoorde het blad, dat de heer van Kregten en het personeel eerst
Vrijdagochtend gehoord zijn door twee Haagsche rechercheurs.
In verband met de eerste mededeeling van de Avp., dat de heer, die
's middags bij mr. Wijsman was en de mysterieuze treinreiziger
dezelfde persoon is, zijn de volgende opmerkingen van de Tel. het
overwegen waar.
"Opmerkelijk is het feit, dat de verdachte zijn inkoop vóór vijf uur
gedaan heeft. Mr. Wijsman is met trein 1135, die om 7.15 van het
Centraal Station vertrekt, op reis gegaan. De onbekende ook, daar
hij in denzelfden coupé zat. Hij heeft dus een speling gehad van
minstens negen kwartier.
Als het zijn doel was geweest naar den Haag of Rotterdam te reizen,
had hij nog van drie treinen gebruik kunnen maken, nml. om 5.21,
6.13 en 6.30. En hij nam 7.15!
De trein van 6.13 is de Parijsche express die zonder te stoppen in
den Haag om 7.16 aankomt. Een pracht verbinding voor iemand, die
zich naar de residentie of naar Rotterdam wil begeven."
De moordenaar moet dus - als de mededeelingen waar zijn - zijn plan
goed overdacht hebben! Met een krankzinnige heeft men niet te doen,
wel, zouden we zeggen, met een man, die alles nauwkeurig overwogen
heeft. Dit kan ook blijken uit de volgende mededeelingen van de Msb.:
Het blad schrijft, dat als de huls en de daarop voorkomende letters
R.A.C. en de registers bij de wapenhandelaren tot geen spoor van den
dader zouden leiden, zouden mogelijk de kogels, die de politie zeer
zeker ook in beslag heeft genomen, eenige aanwijzing kunnen geven.
Als de berichten juist zijn omtrent den ouderdom van de munitie, dan
zou dit ook blijken uit de kogels.
Het voor en in het begin van den oorlog voor mantelmateriaal
gebruikte nikkelstaal is veel beter dan dat na den oorlog gebruikt.
Is het misschien munitie, die niet hier te lande is gekocht, maar al
mede is geweest op een gevechtsveld, dan zouden zeker de punten van
de kogels eenigzins beschadigd of afgeschuurd zijn, om wat men noemt
een groote stopping power te krijgen.
Zoowel de mantel, als de samenstelling van het kernmateriaal, het
hartlood zou een aanwijzing kunnen zijn voor de fabriek waas ze
gemaakt waren.
Uit alles blijkt, dat de man, die het wapen bediende, dit zeer goed
kende, in alle geval er met kennis van zaken mee omging.
Het magazijn van de soort automatische pistolen als hier gebruikt
bevat 6 tot 9 patronen. Bij verschillende van deze pistolen kan men
door het omzetten van een pal door een druk op den trekker alle 6 of
9 schoten automatisch doen afgaan. Echter geen deel er van. Wel is
het mogelijk schot voor schot te laten afgaan, waarna na ieder schot
de huls wordt uitgeworpen. Om een volgend schot te doen afgaan, moet
dan weder op den trekken worden gedrukt.
Degene, die het wapen bediende, moet uit verschillende houdingen
hebben geschoten en dus goed op de hoogte zijn geweest van de
uitwerking. Dat hij in in verschillende houdingen geschoten heeft,
kan men opmaken uit het verspreid liggen van de hulzen in den coupé.
Na afgaan van het schot worden de hulzen met een constante kracht
uitgeworpen en alle komen dan ook ongeveer op dezelfde plaats neer.
Dat de moordenaar verder de waarde van het wapen goed kende,
bewijst, dat hij drie schoten heeft afgegeven. De stopping power van
het kaliber 25 of 6.35 m.M. is bij deze pistolen uiterst gering.
Hieronder verstaat men dat door een schot uit dit pistool een mensch
niet valt, maar door kan loopen, zich verdedigen, enz., tenzij
natuurlijk een edel deel getroffen wordt.
In dit geval zijn er niet veel, maar ook niet te weinig schoten
gelost. Alleen het derde schot, dat door het hart ging, was
doodelijk.
De korte tijd, waarin de moord moet zijn gebeurd, bewijst ten volle
dat de dader dit alles wist.
Toen door de eerste twee schoten niet het hart was geraakt, moet het
derde met groote zekerheid en kennis van de uitwerking daarop zijn
afgegeven.
De Tel. echter beweert, dat het geenszins is uitgemaakt, dat het
wapen een Amerikaanse Colt-revolver is. Ook andere berichten worden
tegengesproken. De N.R.Ct. brengt het verhaal over een dame, die tot
Dordrecht in een eerste klasse coupé van den trein, waarin mr.
Wijsman vermoord is, het gezelschap zou hebben gehad van een heer,
wiens uiterlijk opvallend klopte met het signalement en die, toen de
dame, die in den Haag van den moord gehoord had, er met haar
medereizigers over sprak, zich hoogst zenuwachtig zou hebben
aangesteld en zich een paar maal naar het privaat zou hebben
verwijderd, tot de ware proporties terug.
"Bij onderzoek, zegt het blad, is gebleken, dat de dame in kwestie
wel het lichaam van mr. Wijsman heeft gezien, maar heelemaal niet
gehoord heeft, dat er een moord gepleegd was; alleen verondersteld
heeft, dat er iemand ongesteld was geworden in den trein en daarover
tegen haar medereizigers eenige woorden heeft gesproken. De
verdachte medereiziger is bij deze verklaring meer en meer vervaagd;
te Dordrecht zou hij, volgens het verhaal, toch niet uitgestapt
wezen, wel ergens verder op de lijn naar het Zuiden, maar waar
precies wist de dame ook aal weer niet. Hij was volgens haar verhaal
eigenlijk plotseling verdwenen; men zou zeggen verdampt. Onder deze
omstandigheden is de waarschijnlijkheid ook niet groot, dat de dame,
die het aanvankelijke verhaal in plaats van de uiteengezette
toedracht heeft opgedischt, het nauw genomen heeft met de gelijkenis
op het signalement, ja, wordt het twijfelachtig of de geheimzinnige
passagier wel ooit bestaan heeft."
Het gebeurde met den achtervolgden conducteur te Rotterdam blijkt,
naar het Hbld. meldt, met den moord niets te maken hebben, doch
houdt verband met een kwartjesvindersgeschiedenis.
Enkele dagen voor Nieuwjaar had een conducteur op verzoek van een
stationchef plaats genomen in een coupé, waarom zich kwartjesvinders
bevonden. In dien coupé moet ruzie ontstaan zijn en één van de
heeren uit dat gezelschap was nu op de bewusten avond per auto op
zoek naar de conducteur, die in deze ruzie betrokken was geworden.
Hedenmiddag hebben wij nog van het Persbureau V.D. de volgende
nieuwe bijzonderheden in verband ment den moord ontvangen:
Een krankzinnige
Omtrent de berichten, die in de laatste dagen in sommige bladen
werden gepubliceerd, als zou hier wellicht van een daad van
krankzinnige sprake zijn geweest, kunnen weij mededeelen, dat bij de
recherche inderdaad aanvankelijk hieraan gedacht werd, o.m. in
verband met een mededeeling van een spoorwegbeambte, die ongeveer op
het volgende neerkwam:
De spoorwegbeambte zat een week, voordat de moord gepleegd werd, met
een ander persoon in een coupé van den trein Amsterdam-den Haag,
toen in Leiden nog een derde persoon instapte. Nauwelijks was de
trein in beweging, of de laatstbedoelde man trok een revolver en
zeide: "Als jullie je verroert, dan zul je de zevenklapper hooren".
Hij hield de revolver steeds dreigend op de beide personen gericht,
die van angst zich niet durfden bewegen. Nog vóór de trein in den
Haag volkomen tot stilstand was gebracht, verliet het gevaarlijk
heerschap den trein. De beide heeren hebben hem later niet meer
gezien.
Nu heeft men het signalement, door beide heeren aan de politie
destijds opgegeven, vergeleken met dat van den dader in zake den
moord, doch dit kwam daarmede nier overeen, zoodat de recherche geen
verband meer zoekt tusschen beide gevallen en zij dan ook het
vermoeden voorloopig heeft laten varen, dat de dader van den moord
een krankzinnige zou zijn.
Een nieuwe getuige.
Behalve de tot dusver afgelegde meest belangrijke verklaring in deze
zaak door de verpleegster, die van Amsterdam naar Haarlem in den
moordcoupé reisde, kunnen wij thans een niet minder belangrijke
aanwijzing mededeelen:
Een stadgenoot, die zich thans voor zaken in het buitenland ophoudt,
heeft een zijner familieleden te Amsterdam in een brief medegedeeld,
dat hij, na Maandagavond jl. naar het buitenland te zijn vertrokken,
eerst later uit de bladen van den moord op mr. Wijsman kennis kreeg.
Toen hij deze tijding vernam, kwam bij hem, die in de nabijheid van
mr. Wijsman woont, onmiddellijk in herinnering, dat hij
Zaterdamiddag 31 Dec. om circa halfzeven een persoon met een
regenjas aan, geruime tijd heen en weer heeft zien loopen voor de
woning van den vermoorde. De bedoelde heer schrijft verder, dat hij
op dien bewusten vooravond de Lunchroom Weeda, welke direct grenst
aan de woning van mr. Wijsman, is binnen gegaan, ten einde eenige
bestellingen te doen voor den Oudejaarsavond. Het vel hem toen op,
dat dezelfde persoon met de regenjas nu eens vóór de woning van den
heer Wijsman en dan weer voor de lunchroom verliet, keek de bewuste
persoon hem zeer wantrouwend aan, doch hij schonk verder geen
aandacht aan de houding van dien persoon.
Toen hij nu het eerste signalement van den vermoedelijken moordenaar
had gelezen, bleek dit niet te kloppen met dat van den persoon, dien
hij opdien Zaterdagmiddag op het Rokin gezien had, zoodat hij verder
niet meer bij deze zaak stilstond.
Eenige dagen later las hij echter het verbeterd signalement, en
onmiddellijk kwam hem toen de bewuste persoon voor den geest, daar
nu het signalement geheel overeenkwam. Hij schreef dan ook, dat
wanneer hij den persoon terug zou zien, of indien hem een portret
van dezen zou worden vertoond, hij dezen ongetwijfeld zou herkennen.
Uit deze verklaring blijkt dus, dat thans behalve de verpleegster er
nog iemand is die bij de arrestatie van den gesignaleerde hem
eventueel bij confrontatie zou kunnen herkennen en dus een
belangrijke getuigenis zou kunnen afleggen.
|
|
EEN DESKUNDIG ADVIES.
Van deskundige zijde schrijft men ons:
De geweldadige dood van den Amsterdamschen advocaat houdt ieder
bezig.
Wel lazen we in de dagbladen van de bekende autobandieten en van den
roof in den trein Parijs-Lyon-Marseille, doch we waanden ons hier
veilig en meenen, dat soortgelijke misdrijven alleen in Frankrijk
konden voorkomen.
Intusschen
bracht Winschoten ons voor enkele jaren de Bonot's, die hun zware
straffen nog ondergaan, en de laatste avond van het oude jaar, naar
het schijnt, een treinmoord door een misdadiger van meer aanleg dan
hij, die dezen zomer reeds enkele dagen na zijn aanslag door een
Parijsche politieinspecteur op de Avenue Kléber door pistoolschot
werd geveld.
Ik zeg 'naar het schijnt', omdat het onderzoek zal moeten uitmaken,
of hier aan moord dan wel aan doodslag moet worden gedacht.
Dit staat echter wel vast, dat van zelfmoord geen sprake is.
Daartegen pleiten immers het niet-vinden van een schietwapen en de
plaatsing van het lijk tegen de coupédeur, gedekt door een jas,
terwijl ook het revolverschot aan den elleboog en de ledige hulzen
daarvoor allergewichtigste aanwijzingen zijn.
Moord of doodslag dus.
De politie staat hier voor een uiterst moeilijke en zware taak en
slechts hij is te benijden, die haar met goeden uitslag volbracht
heeft.
Gelukkig is zij niet zonder gegevens. Zij heeft als getuigen de
verpleegster, die met het
slachtoffer en den vermoedelijken dader den coupé tot Haarlem heeft
gedeeld, den conducteur, die de controle op de plaatskaartjes
uitoefende en daarnaast de leege patroonhulzen.
Aan den eersten danken we een beschrijving van den dader en aan den
hulzen, de wetenschap omtrent den vermoedelijken aard van het
gebruikte wapen.
Met deze gegevens moest zij haar onderzoek aanvangen.
Is gehandend zooals ik denk, dan heeft zij zich eerst een meening
gevormd omtrent voor de hand liggende veronderstellingen.
Mr. Wijsman was advocaat en kan wellicht in die hoedanigheid nadeel
hebben berokkend, dat men heeft willen wreken.
Mr. Wijsman was mensch en als zoodanig was hem evenals ieder ander
niets menschelijks vreemd, waarom ook daarmede moet worden rekening
gehouden.
Mr. Wijsman was behoorlijk gekleed en reisde eerste klasse, zoodat
vermoed kon worden, dat hij een noemenswaardig bedrag aan geld bij
zich zou hebben.
Om nu van deze voor de hand liggende mogelijkheden die over te
houden, welke de richting aanwijst, waarin de dader moet worden
gezocht, dient een uitgebreide, afdoende enquête te worden
ingesteld, waarbij niet het geringste mag worden verzuimd, ook al
zou daardoor misschien op het slachtoffer een geheel ander licht
worden geworpen dan dat waaronder men het thans pleegt te
beschouwen.
Ik zeg dit niet, omdat ik mr. Wijsman's persoon of reputatie in
eenig opzicht aantastbaar vind, maar omdat het algemeen belang
volledig klaarheid eischt en dit belang primeert.
Ieder stukje zijner correspondentie, ieder hoekje van zijn huis,
elke plooi van zijn bijzonder leven, elke door hem behandelde zaak,
zijne vrienden en vijanden moeten voor de politieautoriteiten een
open boek zijn en zorgvuldig worden nageplozen en "uitgezogen".
Zou tegen het inzien zijner dossiers soms bezwaar rijzen met het oog
op zijn beroep van advocaat, dan kan op het voorbeeld van Frankrijk
de deken der orde zijn medewerking verleenen.
Ook zijn kleeding, zoowel die hij aan had als in zijn kleerkast,
dient onderste boven gekeerd en aan deskundige ter bestudeering
toevertrouwd te worden.
Heeft men eindelijk de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
verkregen, dat enkel een roofmoord moet worden gedacht, dan mogen de
beide andere mogelijkheden wel niet geheel losgelaten en
verwaarloosd worden, maar kan men toch zijn krachten meer op één
punt concentreeren.
Uit wat ik in de dagbladen las, schijnt - ik zegt "schijnt", omdat
ik de vermelde feiten niet heb kunnen controleeren - het dien kant
uit te gaan.
Daarvòòr is aan te voeren, dat mr. Wijsman geen uiterlijke teekenen
van herkenning gaf, toen zijn medereiziger de coupé binnentrad, de
vermissing der portefeuille, het feit, dat er vóór Leiden geen
twistgesprek is geweest, daar anders het slachtoffer zich wel in een
ander rijtuig zou hebben begeven in verband met zijn weinig
krachtigen lichaamsbouw, en ten slotte het vinden van een garnaal in
de coupé en een papieren zakje met den naam van een bekende
vischhandel te Amsterdam, dit beiden kunnen betekenen, dat de dader
geen middagmaal gebruikt had en dus dus weinig kapitaalkrachtig was.
Blijken deze gegevens juist, dan lijkt mij de dader iemand van zeer
gevaarlijk allooi en mag de pleegzuster zich wel gelukkig prijzen,
dat ze in Haarlem is uitgestapt, daar ze anders niets had naverteld
van hetgeen ze opmerkte.
Hij lijkt mij hierom zoo gevaarlijk, dat hij te voren zijn
berekening nauwkeurig blijkt te hebben gemaakt en kennelijk wel
overdacht heeft, waar hij de daad moest volvoeren om door de vlucht
aan zijn eventueele aanhouding te ontkomen. Hij moet het afgelegde
traject meer bereisd hebben en plaatselijk aan het station alhier
goed bekend zijn.
Voor zijn berekening gelden het plaats nemen in een halve coupé.
waarin hij den minsten tegenstand kon verwachten en 't plegen van
het misdrijf tusschen Leiden en hier, waardoor het hem in de drukte
gemakkelijk viel te ontkomen. En voor zijn doortraptheid de wijze
waarop hij het lijk heeft achtergelaten, waarin een aanwijzing ligt
van koele wreedheid.
Wie nu met dit onderzoek te belasten?
Dit hangt af van het meerdere of mindere doorzicht van hem, die de
leiding heeft.
Ik hakte lang met dit bijltje en week er dus wel wat van af. Het
speet mij altijd, dat ik het moest neerleggen.
Mijn ervaring is deze, dat men wel speurder geboren, doch nimmer
gemaakt worden kan. Een politieschool heeft haar goede kwaliteiten
als politoerster, maar zij vormt geen speurders. Laat ik mijn
meening omtrent rechercheurs kort saamvatten in dezen variant op den
leeuw van den Schoolmeester: Een rechercheur is een maat - Die ruikt
de misdaad.
Een rechercheur is dus een jachthond met een uitnemenden "neus", die
dadelijk "staat" en aan zoo iemand moet de opdracht worden
verstrekt. Ieder commissaris kent en waardeert ze en ieder korps
heeft ze gelukkig.
En aan den snuffelaar of snuffelaars moet groote vrijheid van
beweging worden gelaten. Hebben zij plotseling een auto noodig, dan
moet die kunnen worden genomen zonder vrees voor lastige vragen.
Intusschen mag natuurlijk ook de algemeene recherche niet
stilzitten. Zij heeft het signalement, zoodat onmiddellijk aan de
directeuren van gevangenissen, huizen van bewaring,
rijksopvoedingsgestichten, krankzinnigengestichten enz. kan worden
gevraagd, of zij zich iemand van die beschrijving herinneren.
Onderwijl kunnen de verpleegster en de conducteur zich onledig
houden met het ernstig doorbladeren der misdadigersalbums en het
nazien der portretten, die voor de passen dienen of gediend hebben,
terwijl zij als afwisseling vele stadswandelingen moeten ondernemen
en bioscoopavonden niet mogen versmaden. De recherche weet welke
programma's het meest trekken en kunnen hen gaarne vergezellen.
Verwonderen zou het mij niet, indien zij vandaag of morgen den dader
in beeld of in werkelijkheid zullen treffen.
Waar men, echter vooral tegen waken moet - ik kan hier niet genoeg
nadruk op leggen - tegen verslapping en moedeloosheid.
Stukjes, zooals dat van Mr. v. Gigch in de Telegraaf, waarin
geklaagd wordt over het "los verband" tusschen Haagsche en
Amsterdamsche recherche, zijn voor beiden zeer bevoordelijk en doen
onnoemelijk veel kwaad.
Mijn ervaring, die vrij wat ouder is en veel uitgebreide dan die van
dezen Amsterdamschen advocaat leert mij het integendeel en ik vrees
heel wat meet nadeelen voor onze samenleving van het onlangs
aangenomen Wetboek van Strafvoedering dan van het door mr. van Gigch
bedoeld "los verband."
Naijver zal er wel altijd bestaan, ook wanneer de recherche in
handen van den Staat zou overgaan.
Hij heeft zijn nut, indien hij in de lagere rangen heerscht, mits
compensatie gevonden wordt in de onderlinge samenwerking der
hoofden.
Om een verslapping en moedeloosheid zoo lang mogelijk buiten te
houden, moeten de hoogere en lagere politie- en
justitie-autoriteiten, te beginnen met minister Heemskerk vooral niet verzuimen belangstelling te toonen. Met een goed
woord en een persoonlijk bezoek, ja zelfs daadwerkelijk deelneming
aan recherches, bereikte ik vaak zooveel. Het hield "de prikken
levend" en vuurde tot grootere krachtsinspanning aan met veelal
loonend resultaat.
Is de dader werkelijk op roof uit geweest, dan hoort men hier of in
den vreemde spoedig meer van hem. Van een bedrag van f 200 toch -
men zegt, dat dit in Mr. Wijsman's portefeuille moet zijn geweest -
kan hij geen bokkesprongen maken en na korter of langer tijd zal hij
de straat weer op moeten om in zijn onderhoud te voorzien.
Dan echter vinden hij den verpleegster en den conducteur op zijn weg
en achter hen de politie om hem op hunne aanwijzing te "knippen",
tenzij hij reeds vóór dien gearresteerd wordt op gegevens, die
misschien ten huize van Mr. Wijsman of op diens kantoor zijn te
vinden. Want de portemonnaie in den zak geeft nog vrij wat te denken
en zou haast doen gelooven, dat de dader door andere motieven werd
geleid.
Mijn slotsom op deze, dat het onderzoek moeilijk is, maar dat het
ongetwijfeld met gunstig gevolg zal worden bekroond, mits slechts
het hoofd koel gehouden wordt. Dikwijls ligt de sleutel van een
oogenschijnlijk raadsel veel dichter bij dan aanvankelijk vermoed
wordt. |
|
|
|
|
|
Dinsdag 10 Januari 1922
Ochtendblad
DE MOORD IN DEN TREIN.
Een als dader gearresteerde handelsreiziger bewijst zijn alibi.
Als vermoedelijke dader van den moord op mr. Wijsman is te Amsterdam
gearresteerd de 31-jarige handelsreiziger S., gedomicilieerd te
Amsterdam, die ook veel te Zandvoort vertoefde.
De verpleegster uit Amsterdam heeft nl. uit haar getoonde portretten
zonder aarzeling den man aangewezen, die in den avond van den moord
haar compartiment was binnengetreden en tusschen haar en mr. Wijsman
is gaan zitten. Als u dien man vindt - had zij tot de politie gezegd
- dan heeft u mijn medereiziger.
Er zijn toen zeer uitgebreide maatregelen genomen in alle plaatsen
waar men met grond hem meende te kunnen aantreffen en naar wij
gisterenavond nog hebben kunnen mededelen, zijn hoofdcommissaris Van
't Sant en commissaris Besseling gisteren naar het Oosten des lands
gereisd, omdat men vermoedde, dat de bewuste zou trachten nog
gisteren de Duitsche grens over te komen.
Doch hun reis is te vergeefsch geweest. De man is in de hoofdstad
gebleven en daar heeft de Amsterdamsche politie hem gearresteerd. Ze
heeft S. overgebracht naar Haarlem, waar hij het eerste verhoor zou
ondergaan.
S. behoorde niet tot den vriendenkring van mr. Wijsman. Integendeel
schijnt de verhouding tusschen deze twee, welke wellicht vroeger van
vriendschappelijke aard is geweest, sedert
eenigen tijd tot het andere uiterste te zijn overgeslagen.
Tot zoover dit bericht.
Doch uit Amsterdam komt het bericht dat de Centrale recherche aldaar
allerminst als zeker aanneemt, dat S. werkelijk de dader zou zijn.
Hij heeft n.l. zijn alibi kunnen vaststellen. Het onderzoek wordt
thans te Haarlem voortgezet in verband met de daar wonende
voornaamste getuige in deze zaak, de verpleegster.
De ouders wisten niets van hun zoon.
Commissaris Besseling heeft er het Hbld. op gewezen, dat het
bijzonder goedkoop os op de politie te smalen, omdat de wagen met
den coupé, waarin de moord is gepleegd, niet onmiddellijk in den
Haag afgehaakt en op doodspoor is gezet. Het was een sneltrein; de
menschen, die het lijk hebben gevonden, waren, wat begrijpelijk is,
verbouwereerd. Toen het lijk uit den coupé is gedragen, heeft het
treinpersoneel gedaan wat het doen moest, sloot den coupé af en de
sneltrein vertrok.
Bij het verschijnen der politie op het perron nadat het lijk
voorlopig naar het lijkenhuis was gebracht, was de trein weg, doch
de politie te Rotterdam gewaarschuwd, die aan den trein stond, en
den wagon bij aankomst aan het station D.P. in beslag nam.
De ouders wisten van hun zoon zoo goed als niets af. Deze had de
gewoonte eenigszins geregeld om de veertien dagen thuis te komen en
hij bracht dan zijn voor de wasch bestemde ondergoed mee.
Het eenige wat de vader zich uit den jongste tijd herinnert, is, dat
zijn zoon hen enkele weken geleden verklaarde, niet te dik in
contanten te zitten. Daaruit wordt geconcludeerd, dat de
portefeuille, welke mr. Wijsman hoogstwaarschijnlijk bij zich droeg
- want ook daarover bestaat geen absolute zekerheid - ten hoogste f
200 à f 300 bevatte.
Het was om deze bijzonderheid, dat bij politie en justitie, ook in
verband met andere omstandigheden uit het leven van het slachtoffer,
aanvankelijk de meening postvatte, dat hier geen moord om rooven
werd gepleegd. Later is men daarop teruggekomen, omdat de
pleegzuster, die haar medereizigers nauwkeurig observeerde, niet het
minste teeken van verstandshouding tusschen beide mannen heeft
ontdekt en dat de derde reiziger, in den coupé komende en dit eerst
ontdekte zijn zij den coupé verliet, want de plaats haren bestemming
heeft den conducteur niet luide genoemd. De politie geeft toe dat
het een zoowel als het ander slechts is: veronderstelling, en daarom
geen enkele aanwijzing, al lijkt die nog zoo zonderling, maar worden
verwaarloosd.
Avondblad
DE MOORD IN DEN TREIN
Heeft men den dader - De verdachte ontkent - De Pleegzuster staat
vast in haar herkenning - Morgen pas zal de verdachte naar hier
worden overgebracht - De heer Bresseling naar Haarlem -
Verschillende berichten.
De stand der kwestie.
Als de vermoedelijke dader de dader is, komt aan de Haarlemsche
recherche de eer der arrestatie toe, want het portret dat ons
recherche had en waarmee gister een van haar leden naar Amsterdam
toog, om het aan den pleegzuster te laten zien, werd door haar
beslist van de hand gewezen.
De vermoedelijke dader is iemand van goede familie. Hij woont te
Zaandvoort en heet S. Vast staat, dat hij deel had in een zaak,
welke Mr. Wijsman voor de tegenpartij won.
Omtrent het bewijs van het alibi maakt men zich hier nog niet al te
ongerust, want de plegers van den bomaanslag hadden aanvankelijk ook
een alibi voor elkaar, vooral de beklaagde van der Linde.
De reis van den Hoofdcommissaris en den heer Besseling.
Heden ochtend zijn de Hoofdcommissaris van Politie, de heer van 't
Sant en de commissaris van politie, de heer Besseling, te
's-Gravenhage teruggekeerd van hun onderzoek in zake den moord op
mr. Wijsman, in eenige meer oostelijk gelegen plaatsen van ons land.
Wij meenen nader te weten dat het onderzoek geen direct verband
hield met het spoor, dat leidde tot de aanhouding van den persoon
van S. gisterenavond in Amsterdam.
Uiteraard volgen de politie-autoriteiten in verschillende steden als
Amsterdam, den Haag, Leiden, Rotterdam enz. verschillende
richtsnoeren, die soms parallel, soms uiteen loopen.
Nu moeten in de laatste dagen die onderzoekingen zich ook hebben
uitgestrekt tot de cliëntèle van mr. Wijsman, inzonderheid tot een
catagorie onder hen die in den laatsten tijd min of meer zware
verliezen zouden hebben geleden.
In deze richting nu, moeten de Hoofdcommissaris en commissaris
Besseling, zonder natuurlijk sporen die in andere richting wijzen in
't minst te veronachtzamen, het terrein eens zijn gaan verkennen
buiten de kringen van de grootere steden in Noord- en Zuid-Holland.
Zij zouden daar ook ongetwijfeld heden of, zoo noodig, verdere dagen
mee zijn voortgegaan, ware het niet, dat zij, door het gisteravond
door hen ontvangen bericht dat te Amsterdam iemand was aangehouden
in direct verband met de misdaad, naar de oplossing waarvan ook zij,
op een ander terrein zochten, het thans voorloopig uit den aard der
zaak geraden achtten af te wachten wat zich na het feit der
arrestatie zal afspelen.
De heer Besseling is hedenmiddag naar Haarlem vertrokken.
De pleegzuster herkent den dader.
Hedenochtend werd aan het Corr. Bur. verzekerd, dat de in deze zaak
meer genoemde verpleegster in den aangehoudende S., ook nadat zij
persoonlijk in zijn tegenwoordigheid was gebracht, den medereiziger
in het compartiment, waarin de misdaad later is gepleegd, pertinent
moet hebben herkend.
Omtrent den verdachte.
De vermoedelijke dader, wiens signalement volkomen overeenkomt met
de persoonsbeschrijving door de pleegzuster gegevene, werd, meld het
Hbld., gistermiddag gearresteerd toen hij op het kantoor, waarvoor
hij reist, terug kwam. Er waren in den loop van den dag reeds drie
personen aangehouden en naar het hoofdbureau van politie geleid. Ook
zij beantwoordden eenigzins aan het opgegeven signalement. Zij waren
echter in staat hun alibi voor den Oudejaarsavond te bewijzen.
Dit was den laatsten arrestant echter niet mogelijk. Zijn opgaven,
waar hij den Ouderjaarsavond had doorgebracht, bleken niet te
kloppen. Wat den moord betreft, bleef hij gisteren alle schuld
ontkennen. Hij zou heden te Haarlem met de pleegzuster, die eveneens
in den moordcoupé heeft gereisd, worden geconfronteerd.
De Tel. meldt:
Den geheelen middag was reeds op S. geloerd. Toen hij op zijn kamers
in de Jan Luykenstraat gekomen was, werd hij door rechercheurs
gevolgd.
Buiten stonden zeven man verdekt opgesteld. Men pakte hem beet en
bracht hem terstond in een auto, die klaar gehouden was, naar het
hoofdbureau van politie.
Hier ontkende hij iets dan de zaak te weten. Hij was zeer kalm.
De verpleegster echter herkende hem pertinent.
Naar aanleiding van een en ander hebben wij ons in verbinding
gesteld met den heer Pateer, commissaris der centrale recherche,
doch deze durfde in geen geval dezen persoon als den dader
aanmerken.
Hij meende zelfs te mogen betwijfelen dat de aangehoudenden de dader
is. Uit de mededeelingen van den heer Pateer konden wij opmaken dat
hij aan deze arrestatie evenveel waarde hecht als aan de andere
arrestaties die heden in de hoofdstad zijn gedaan. In deze laatste
gevallen bleken de aangehouden personen geheel vrij uit te gaan.
De overbrenging van S. naar Haarlem geschiedde met het oog op een
alibi en om hem desnoods met het lijk, dat nog niet gecremeerd zou
zijn, te confronteeren.
Tot zoover de Tel.
Wij hebben zekerheid omtrent de laatste mededeeling trachten te
krijgen en wij kunnen alleen mededeelen, dat de Gedelegeerde van het
Bestuur der Vereeniging van Facultatieve lijkverbranding nog niet in
het bezit verkeert van het rapport over mr. Wijsman's verassching.
Dit wil echter nog volstrekt niet zeggen, dat de verassching nog
niet heeft plaats gehad.
't Kan zijn, dat het Parket te Haarlem op het laatste oogenblik
bezwaar heeft gemaakt, maar dit leek onzen zegsman vrij
onwaarschijnlijk.
Het garnalenverhaal.
Het garnalenverhaal van De Avondpost is, zoo meldt het Hdbl., wel
juist, doch kan tot geen enkele aanwijzing van den dader leiden. Bij
het onderzoek, dat de politie te Rotterdam onder leiding van
hoofdinspecteur Van de Pol, in den moordcoupé instelde, werden onder
de kussens van de zittingen die papiertjes, waaraan twee
platgedrukte garnalen waren vastgekleefd, gevonden.
Die garnalen waren wit, en hadden, volgens de verklaring van
deskundigen ten minste zes á zeven weken onder de kussen gelegen.
Uit den grooten duim?
Men schrijft ons uit Middelburg:
Bij de politie alhier, die ook hare volle aandacht schenkt aan den
moord op mr. Wijsman, werd dezer dagen aangifte gedaan, dat men kort
na den moord alhier een persoon in een auto heeft gezien, die veel
overeenkomst heeft met het signalement van den vermoedelijken
moordenaar.
Daar de auto van een verhuurder van auto's te Goes was, wordt aldaar
een nader onderzoek ingesteld.
DE ARRESTATIE VAN DEN VERMOEDELIJKEN DADER
Het
Persbureau V.D. meldt ons:
Een van onze verslaggevers, die zich hedenmorgen naar Haarlem had
begeven in verband met de arrestatie van den vermoedelijken dader
van den moord in den sneltrein Amsterdam-den Haag op Oudejaarsavond
op Mr. Wijsman uit Amsterdam, had een onderhoud met den Commissaris
van Politie, den heer Tenkinck, die zoo welwillend was de volgende
mededeelingen te verstrekken:
Zondagmorgen kreeg de Commissaris van Politie te Haarlem een
belangrijke mededeeling, die hem aanleidng gaf onmiddellijk een
ander spoor te volgen dan tot dusver gevolgd was. Het bleek, dat een
persoon, een zekere S. handelsagent, domicilie hebbende te
Amsterdam, doch te Zandvoort bij zijn moeder wonende, verdacht werd
in verband te staan met den gepleegden moord. Na veel moeite slaagde
de recherche er ten slotte in een portret van dezen verdachte in
handen te krijgen, welk portret toen te Haarlem aan de verpleegster
werd getoond. De verpleegster herkende op het portret den
medereiziger uit den trein.
Na deze belangrijke verklaring spande de Haarlemsche politie, met
behulp dan de Zandvoortsche, haar netten naar alle zijden uit. Van
het portret waren spoedig 15 afdrukken gemaakt, welke met een
duidelijk signalement naar een 150-tal plaatsen, groote en vooral
grensplaatsen, werden gezonden.
Dit geschiedde Maandagmorgen. Intusschen kwam men in het bezit van
het adres van den verdachte in Amsterdam.
De namiddags omstreeks vijf uur kwam S. van de reis thuis en werd
hij gearresteerd. Door
uitgebreide voorzorgsmaatregelen van de zijde der recherche zou van
een eventueele ontsnapping geen sprake kunnen zijn. Na de arrestatie
werd hij naar het hoofdbureau van politie vervoerd, waar later de
verpleegster met hem werd geconfronteerd. Deze verklaarde pertinent,
tot driemaal toe: "Hij is het en niemand anders! Hij is het! Hij is
het!"
Vervolgens werd de verdachte naar Haarlem overgebracht, waar het
onderzoek zal worden voortgezet.
Wat zijn alibi betreft, kunnen wij mededeelen, dat hij dit niet
precies kon opgeven en de verdenking wordt steeds sterker dat hij
werkelijk de dader van den moord is. Het vermoeden heeft hij bij de
recherche post gevat, dat hier een wraakneming in het spel moet zijn
en dat van een moord om te rooven geen sprake zou zijn.
De gearresteerde handelsreiziger is ongeveer 31 jaar oud, van goeden
huize en vertegenwoordiger van een aantal bekende buitenlandsche
firma's. Thans zal de Haarlemsche politie, bijgestaan door de
Zandvoortsche en Amsterdamsche, een huiszoeking verrichten in de
woning van den verdachte te Amsterdam, om te trachten meerdere
bewijsstukken in handen te krijgen. Zeer veel waarde wordt door den
commissaris van politie te Haarlem gehecht aan het bericht, dat ook
een persoon, die zich op het oogenblik in het buitenland bevindt, in
staat zou zijn den gearresteerde onmiddellijk te herkennen, indien
hij dezelfde is als degeen, die op Oudejaarsmiddag voor de woning
van mr. Wijsman heen en weer liep.
De verdachte, die bij het verhoor een onverschillige houding aannam,
beroept zich bij het vaststellen van zijn alibi op het bericht, dat
in de bladen is verschenen, dat in den coupé,
waarin de moord plaats had, papier en eenige overgebleven garnalen
zijn gevonden en dat hij dus omstreeks 5 uur op het Damrak te
Amsterdam moet zijn geweest.
De recherche hecht veel waarde aan de pertinente verklaring der
verpleegster.
Op den dader zijn geen bezwarende papieren of eenige andere
aanwijzing gevonden. |
|
Het vertrouwen der Haarlemsche recherche.
Het wordt meer en meer waarschijnlijk, dat de politie, meldt het
Hbld., de hand heeft gelegd op den dader van den moord op mr.
Wijsman. Enkele uren vóór gisteravond het bericht der aanhouding aan
de geheele pers door het Haagsche Correspondentiebureau werd
verstrekt, die het verspreidde op verzoek der Haagsche politie, is
gisteravond in de Hobbemastraat iemand in de portiek van zijn bureau
aangehouden, nadat een aantal rechercheurs in afwachting van de
komst van den verdachte, in den omtrek enkele uren hadden
gesurveilleerd. Hij werd per politieauto weggebracht.
Het blijkt nu, dat de arrestatie van den verdachte is geschied op
verzoek van den bekende
Haarlemsche politie-commissaris, den heer E.H. Tenkinck. Tweemalen
heeft, hij de verpleegster, die tot Haarlem reis in den moord-coupé
meemaakte, uit portretten laten wijzen, wie zij beschouwde als te
zijn de derde, nog onbekende reiziger. Tot tweemalen toe heeft zij
denzelfden persoon aangewezen. Daar op volgde diens arrestatie en
confrontatie, op het hoofdbureau van politie alhier. Ook daarop
heeft de dame den voorloopige aangehoudene pertinent herkend als den
man die op het laatste oogenblik op Oudejaarsavond te Amsterdam
stapte in den coupé van trein No. 1135.
De man, naar Haarlem overgebracht en daar thans aan het bureau van
politie voorloopig in
bewaring gehouden, blijft alle schuld ontkennen. Hij geeft voor op
Oudejaarsavond te Zandvoort, waar hij is gedomicilieerd, naar
Haarlem te zijn gekomen en daar met eenige vrienden den geheelen
avond kaart te hebben gespeeld. Dat wordt door de Haarlemsche
recherche onderzocht. Voorts zal hij, waarmee volgen tijd is
gemoeid, worden geconfronteerd met den conducteur, die 31 Dec. j.l.
den moordcoupé bediende. Absolute zekerheid bestaat nog niet, doch
de Haarlemsche politiecommissaris, uit zijn hoofdinspecteurs practijk
bekend als uitstekend speurder, meent goede gronden te hebben voor
de meenig, dat bedoelde handelsagent de dader is. De aangehoudene
behoort niet tot den zeer intiemen kennissenkring van den vermoorde.
Wantrouwen der Amsterdamsche recherche.
Uit Amsterdam wordt ons nog gemeld, dat de Amsterdamsche recherche
ernstigen twijfel blijft voelen, of de verdachte wel de dader is. |
|
|
|
|
|
Woensdag 11 Januari 1922
DE MOORD IN DEN TREIN.
De verdachte.
Hendrikus Adrianus Johannes S. de verdachte, is, zegt het Volk,
iemand, die in het maatschappelijk leven niet bijzonder gunstig
bekend staat. Dat is ook de reden waarom zijn broer kort geleden het
compagnonschap met hem verbroken heeft. Sedert voerde hij de
agenturenzaak geheel voor eigen rekening.
Personen, die hem goed kennen, kunnen zich niet voorstellen, dat hij
inderdaad de dader is. Hij was de laatste dagen volkomen kalm en van
eenige nervositeit viel bij hem niet te bespeuren.
Zijn alibi.
Commissaris Pateer van de Amsterdamsche centrale recherche acht het
geenszins waarschijnlijk, dat S. de moordenaar is. Er zijn in den
loop van het onderzoek reeds lui als verdachte voorgeleid, wier
signalement z.i. in menig opzicht beter beantwoordde aan dat van den
onbekenden medereiziger van mr. Wijsman op den Oudejaarsavond,
zooals de verpleegster dit heeft opgegeven, en toch bleek spoedig,
dat men den verkeerde had, Hij betreurt, dat deze aanhouding niet
zoo in alle stilte en volkomen onopgemerkt is geschied als al die
andere.
Bovendien heeft S. een alibi opgegeven, dat zeer gemakkelijk te
controleeren is. Verschillende personen, o.a. een advocaat heeft hij
opgegeven, die kunnen verklaren, dat hij den Oudejaarsavond in hun
gezelschap heeft doorgebracht. In een geval als dit lijkt het z.i.
niet zeer waarschijnlijk, dat men er in slagen zou een heel complot
te vormen van niet tot de boevenwereld, maar tot den beschaafden
stand behoorende lieden, die behulpzaam zouden willen zijn in het "fabriceeren"
van een alibi.
Intusschen hebben zich al eenige getuigen bij de centrale recherche
aangemeld, die het door S. opgegeven alibi meenen te kunnen staven.
Eenigen hunner zijn reeds gehoord en hun verklaringen schijnen der
recherche niet onbetrouwbaar, zoodat zij nog steeds blijft twijfelen
of S. de dader is. Daar de zes alibi-bewijzen, welke S. heeft
opgegeven alle betreffen personen uit zijn naaste omgeving, hecht de
Haarlemsche recherche hieraan niet zulk een groote waarde en is
begonnen met ze in alle details nader te onderzoeken.
Het verhoor.
Bij het verhoor, dat commissaris Tenkincj S. afnam, was tegenwoordig
de Haarlemsche officier van justitie, mr. van Löben Sels.
E. ontkende positief de dader te zijn en eveneens dat hij in den
bewusten trein had gezeten.
Zonder dat 't hem werd gevraagd, vertelde hij op Oudejaarsavond in
geen geval om vijf uur 's middags in het eethuis van van Laar op het
Damrak garnalenbroodjes te hebben gekocht.
- Wat bedoeld u daarmede?
- Wel, ik ben om vijf uur bij een barbier geweest.
Op de vraag, welke dan die barbier is geweest, bleef S. evenwel het
antwoord schuldig en zei: Dat weet ik niet meer.
S. gaf zich alle moeite uiterst kalm te schijnen, doch af en toe
viel groote zenuwachtigheden bij hem op te merken.
Geconfronteer.
Bij de confrontatie gistermiddag van S. met de conducteurs van den
bewusten trein, hebben deze laatsten verklaard den gearresteerde
niet te kunnen herkennen.
Wel moet het "zoo'n soort man" zijn.
Bij de herkenningsproef is S. de gabardine-regenjas aangetrokken,
welke op zijn kamer is gevonden.
De kleeren.
Op de kamers van S. zijn dire overjassen gevonden, t.w. een
getailleerde, een niet-getailleerde en een beige gabardine regenjas,
welke aan het signalement beantwoordt. Ook de costuums zijn in
beslag genomen; hierbij zijn o.a. een gestreept pak en een jaquette
met gestreepte pantalon.
De hoed is van donker groengrijze kleur, zonder komvormige deuk, wel
met neergeslagen rand.
Een revolver is niet gevonden. S, zei er wel een op zicht gehad te
hebben van een wapenhandelaar, maar hem terug gestuurd te hebben.
Den datum van terugzending kon hij zich nauwkeurig te herinneren.
Een verklaring.
Een dame heeft aan de Tel. verklaard, op Oudejaarsavond met den
bewusten trein van Amsterdam naar den Haag vertrokken te zijn. Zij
heeft eenigen tijd op het perron heen en weer geloopen, daar de
trein nog niet voorgereden was. Bij het buffet op het tweede perron
zag zij twee heeren, waarvan een door zijn rijzige figuur haar
aandacht trok. In het portret van mr. Wijsman herkende zij den
tweeden.
De lange had een rood gezicht, was clean shaven en droeg een beige
regenjas. Zijn hoed had een artistiek model. Zijn pantalon was
grijs-zwart en zijn schoenen rood-bruin.
De dame is door de politie gehoord. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 14 Januari 1922
VERASSCHING VAN MR. WIJSMAN
Nadat de vereischte vergunning was ingekomen, is gisteren het
stoffelijk overschot van mr. Wijsman in het crematorium op
Westerveld verbrand. |
|
|
|
|
|
Woensdag 18 Januari 1922
De moord op Mr. Wijsman.
Blijkens mededeeling van den commissaris van politie, bureau Nieuwe
Haven, heeft thans ook een inwoner van den Haag een belooning van f
1000 uitgeloofd voor dengene, die dien commissaris aanwijzingen kan
verschaffen, welke kunnen leiden tot aanhouding en veroordeling van
den moordenaar van mr. Wijsman. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 21 Januari 1922
De moord op Mr. Wijsman.
De Commissaris van Politie in de 11e Afdeeling te 's-Gravenhage,
Bureau Nieuwe Haven No. 6, noodigt den schrijver van dem met N.N.
onderteekenden, door hem Donderdagavond 19 dezer, tusschen 9 en 10
uur per post te zijnen bureele ontvangen brief, en waarvan het adres
luidde: Den HoogEdelen Gestrengen Heer Commissaris van Politie 2de
Afdeeling den Haag en in een hoek van welke couvert onder den
postzegel schuin stond vermeld: "Zoo mogelijk s.v.p. direct zelf in
handen", dringend uit, zicht nader persoonlijk of bij name aan dien
Commissaris bekend te maken, ter opheldering van eenige in dat
schrijven voorkomende zinsneden.
Uiterst discrete behandeling wordt toegezegd. Onkosten zullen worden
vergoed. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 4 Februari 1922
DE MOORD IN DEN SNELTREIN.
Het Correspondentiebureau meldt:
In totaal is thans van verschillende zijden een bedrag van f 3000
uitgeloofd voor dengene, wiens aanwijzing leiden tot de aanhouding
en veroordeeling van den moordenaar van Mr. Wijsman in een
spoorwegcoupé op Oudejaarsavond. |
|
|
|
|
|
Woensdag 8 Februari 1922
DE MOORD OP Mr. WIJSMAN.
Wie soms denken mocht, dat de Recherche na zooveel mislukte pogingen
is ingeslapen, vergist zich ten eenemale. Nog zeer kort geleden is
een arrestatie gedaan, welke na heel veel moeite tot stand kwam en
waarvan men groote verwachting koesterde. Intusschen kon wederom het
alibi bewezen worden. Men zal het zeker in onze Politie toejuichen,
na het gebeurde met den ongelukkigen S., dat ze haar arrestaties
geheim houdt, tot het bewijs geleverd is.
Zelfs een verkeerde arrestatie doet het slachtoffer min of meer
kwaad.
Het is opgevallen, dat het signalement van den Rotterdamschen
moordenaar gelijkenis toont met het signalement van de zaak-Wijsman.
Men verwacht bij de Politie alhier evenwel weinig van deze
overeenkomst. Vanavond zal men daaromtrent zekerheid krijgen. |
|
|
|
|
|
Vrijdag 10 Februari 1922
DE MOORD TE ROTTERDAM.
Gister heeft het parket bij de Rotterdamsche rechtbank te Leiden een
huiszoeking gedaan op de kamers van den gearresteerden student J.
van A. aan den Nieuwen Rijn. De huiszoeking heeft geruimen tijd
geduurd. Gevonden zijn, naar men aan de N.R.Ct. bericht, een groote,
vlijmscherpe dolk en een kleinere dolk. Voorts zijn uit de W.C. nog
verschillende revolverpatronen opgehaald. Het is gebleken, dat Van
V. een groot deel van zijn correspondentie heeft verbrand, doch een
ander, niet onaanzienlijk deel heeft de justitie in een vuilnisbak
gevonden, waardoor zij belangrijk materiaal heeft gekregen voor het
verdere onderzoek.
Men acht het zeer waarschijnlijk, dat behalve de student van A. en
de gebroeders B. nog meer personen deel uitmaken van de bende. Zeker
C., uit Rotterdam, kwam A. meermalen bezoeken, welke bezoeken hij in
den regel per briefkaart aldus aankondigde: "Uw vriend C., uit
Rotterdam, komt vandaag uit Leiden, om pianolessen te nemen." Deze
zelfde C. heeft gisteravond nog aan de woning van van A. vervoegd,
en toen hij van een der huisgenooten vernam, dat van A. niet thuis
was, is hij haastig weggegaan.
Het lijkt, volgens den correspondent der N.R.Ct., hoe langer hoe
meer aan waarschijnlijkheid te winnen, dat door dit consottium heen
de draad loopt, waarlangs men den geheimzinnige moord op mr.
Wijsman, wellicht zal kunnen ophelderen.
Mr. Wijsman moet n.l. in het bezit zijn geweest van voor de
studenten c.s. compromitteerende bescheiden, die hem, het koste wat
het wilde, afhandig gemaakt moesten worden, en dat in elk geval mr.
Wijsman onschadelijk moest worden gemaakt, zoals dit ook met B. het
geval is geweest.
In verband hiermee deelt dezelfde medewerker mede, dat de student
van A., die 15 December j.l. voor het eerst zijn kamers aan den
Nieuwen Rijn betrok, Oudejaarsavond op reis is gegaan. Hij droeg
toen, volgens de verklaring van de hospita, een snor. Den tweeden
Januari is hij in zeer zenuwachtigen toestand teruggekeerd. Zijn
snor had hij toen laten afscheren en van dit oogenblik af liet hij
zijn baard staan. Zijn nervositeit nam zienderoogen toe en hij heeft
eenigen tijd ziek te bed gelegen. Toen hij Dinsdag j.l. voor het
eerst bezoek kreeg van de recherche, en deze aankondigde, hem te
zullen arresteeren als verdacht van moord, riep hij hoogst
verschrikt uit: op mr. Wijsman?
Opmerking verdient ook, dat zoowel van A. als zijn vriend, de
student B., tot einde December steeds eenvoudig gekleed gingen; de
laatste weken evenwel zaten zij keurig in hun kleeding en bleken zij
goed bij kas te zijn.
Commissaris Besseling is gisteren met inspecteur Hol naar Rotterdam
geweest en naar Leiden. Bij de bovenbedoelde huiszoeking is, naar
wij vernemen, echter absoluut niets gevonden, dat aanleiding geeft
om eenig verband te zoeken tussschen den moord op Blazer en dien op
mr. Wijsman. De kantoorbediende en diens voortvluchtigen broeder
hebben mr. Wijsman niet gekend.
Nader vernemen wij, dat Blazer in Duitsland tot levenslange
tuchthuisstraf was veroordeeld wegens spionnage.
Bij de spartacistische troebelen heeft hij zijn vrijheid
teruggekregen. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 11 Februari 1922
DE MOORD TE ROTTERDAM.
Naar aanleiding van de geruchten. die hier en daar zelfs een
stellingen vorm aannamen, als zouden de arrestaties, welke in
verband met den moord aan den Essenburgsingel te Rotterdam zijn
geschied, op verband wijzen met den moord in den trein op Mr.
Wijsman, deelt men aan het Corr.
Bureau van den zijde der politie mede dat de onderzoekingen tot
dusver niet den minsten grond hebben opgeleverd voor de
waarschijnlijkheid van die geruchten.
Uiteraard heeft de Haagsche politie na deze arrestaties in die
richting nauwgezette nasporingen gedaan en gaat zij daar op het
oogenblik ijverig mee voort. Maar er kan met zekerheid worden
medegedeeld, dat in het stadium, waarin dat onderzoek thans
verkeert, er zelfs geen schijn of schaduw van aanwijzing aanwezig is
dat de aangehoudenen in zake den Rotterdamschen moord ook bij den
moord op mr. Wijsman betrokken zouden zijn.
De politie te Leiden heeft, volgens de N.R.Ct., nog aangehouden de
20-jarige losse werklieden S. en B. Zij werden verdacht deel uit te
maken van het gezelschap van de studenten van A. en B.
Het bleek, dat zij waren aangezocht deel te nemen, aan den beraamde
aanval op een bank, in welk voorstel zij echter niet getreden zijn.
Zij verklaarden dat zij toen met den door zijn bedreigd.
Na verhoor zijn ze weer op vrije voeten gelaten.
We hebben eenige inlichtingen gekregen over B. en v. A., de
voortvluchtige Leidsche studenten, die betrokken zijn in den
Rotterdamschen moord. Ze zijn afkomstig van iemand, die hen goed
heeftgekend, althans tot een tijd geleden. Maar verschillende dingen
mochten we niet in de krant zetten. We zien echter in het
Rotterdamsch Nieuwsblad ook die dingen opgenomen bij het een en
ander, dat wij ziet te hooren kregen. We geven dus maar het relaas
van dat blad weer en laten er dan nog op volgen wat wij nog hoorden.
Het R.N. schrijft dan:
Beide jonglieden J.v.A. en J.B. zijn studenten in de Oostersche
talen. |
|
Reed vóór zij te Leiden kwamen, waren zij op de Zendingsschool te
Oegstgeest vrienden. Zij hebben het examen daar gedaan en slaagden
gemakkelijk, want beiden zijn heldere, schrandere koppen, doch de
betrekkingen, die nu voor hen openstonden, hebben zij niet willen
aanvaarden, om theologische gemoedsbezwaren.
Beiden waren bekend te Leiden al wroeters in alle groote
wereldvraagstukken, vooral in sociale problemen. Ze waren van vasten
wil om mee te werken in een of andere wereldhervorming, welke was
hun zelf nooit duidelijk, de religieuze verwierpen zij, en voor het
communisme voelden ze zich te hoog.
Zij waren kinderen uit streng religieuze omgeving, zeer arm, maar
zij matigden zich meermalen het air aan van betergestelden, wat zich
in strakke houding en geaffecteerd spreken toonde.
J.B. heeft jarenlang gewoond in een hut op de Veluwe om zijn zenuwen
weer meester te worden.
Na hun vruchtelooze studie te Oegstgeest vatten zij het plan op een
nieuwe studie te beginnen, evenwel één, waarin zij financieel geen
moeite zouden hebben. Daartoe leende zich de studie voorambtenaar in
de Oostersche talen en letteren en aanverwante vakken, waarvoor van
Rijkswege een beurs van f 1200 per jaar wordt beschikbaar gesteld.
Bij de geneeskundige keuring daarvoor werd J.B. wegens zijn zwak
zenuwgestel, afgekeurd; toch ging de voorgenomen studie door, omdat
professor de Visser, die belangstelde in den talentvollen knaap, een
fonds van Christelijken kant voor hem wist te verkrijgen.
Dit geschiedde in November 1920.
Eenmaal dus student te Leiden hebben zij hard aangepakt, maar de
studie in de Oostersche letteren is zwaar en tijdroovend en
eigenlijk niet geschikt voor nerveuze jongens als deze twee.
In Februari 1921 moest J.v.A. al een paar maanden met zenuwverlof,
die hij doorbracht te Ermelo.
J.v.A. is een rijzige, gezonde jongen van innemend fijne trekken,
met zwarte oogen en regelmatige fijne trekken, lyrisch en druk in
doen en spreken. Hij lacht graag en veel. In België werd hij
geboren, zijn ouders wonen nog in Kortrijk. Ze zijn Hollanders.
J.B. heeft dat eigenaardige blanke van de meeste roodharige menschen,
maar hij stoot af door zijn verbeten stugheid; om zijn vasten mond
ligt aldoor een gemelijke trek.
Beiden zijn met hun kleine studiebeurzen, heel arm. Telkens
verhuisden zij uit geldgebrek.
Aldoor waren zij geprikkeld en gauw tot ruzie gestemd. J.B.
verhuisde bijvoorbeeld eenmaal uit de Heerensteeg, omdat hem op zijn
kamer daar rusten des middags onmogelijk was.
Zij leden beiden aan slapeloosheid en benijden iedereen energie en
levensmoed. Van alle dingen zagen zij slechts den somberen en zwarte
kant en meermalen, over zichzelf spreken, gaven zij deze moedelooze
karakteristiek: "Wij zijn zulke wanhopige dégénéré's."
Er staat, wie naar deze gegevens zich de psychologische gesteldheid
der beide jongens indenkt, hier wel een droef beeld van geestelijke
abnormaliteit tegen den zwartem achtergrond van armoe en
onzekerheid.
Beiden
lazen met complete overgave bij voorkeur Dostojefski en Gabriele
d'Annunzio.
Herinnert men zich Dostojefski's Schuld en Boete, dan weet men de
figuur daarin van Raskonikof, den student die een pandjeshoudster
met zijn bijl doodsloeg, het type van deze beide jongenlieden.
Uit hun evenwicht, somber bespiegelend, vorschend naar doezelige
waarheden in een leven dat men vreemd was, geprikkeld, weerstandloos
en ten slotte tot allerlei schrikkelijks in staat, om voor hun
woeste fantasieën een wreede voldoening te vinden. Onduldbaar voor
een beschaafde maatschappij.
En daarnaast weer tot uitersyen van te hoog opgevoerde humaniteit in
staat. Zoo heeft J.B., die zich in den vacantietijd opgaf aan de
Leidsche Arbeidsbeurs, om door haar bemiddeling desnoods, als
matroos geld te verdienen, opdat hij zijn nooddruft althans een
weinig kom bestrijden, zich bemoeid met de opheffing tot een
fatsoenlijk leven van een meisje uit de Schiestraat en daaraan voor
zijn doen betrekkelijk veel geld uitgegeven.
Tot zoover het R.N. |
|
Onze
zegsman had van B. een andere indruk. Hij vond hem zenuwachtig, een
tobber. Onze zegsman en andere studenten, uit den kring van den Ned.
Chr. Stud. Bond, hebben meermalen hun best gedaan om hem kalmer te
stemmen en hem in rustiger banen te leiden. B. had indertijd lid van
het Studentencorps willen worden, maar onze zegsman had er hem van
afgebracht. Niet alleen zou het te duur voor hem zijn, maar hij met
zijn zenuwachtigen aard zou er niets dan verdriet van ondervinden.
Met nog een derde student volgden B. en v. A. een college in het
Arabisch bij prof. Snouck Hurgronje. Onze zegsman was er zeer van
onder den indruk, dat zijn beschermeling van weleer tot zulke
vreeselijke dingen was gekomen. |
|
|
|
|
|
Vrijdag 17 Februari 1922
TWEEDE KAMER.
Motie Kleerekoper.
De heer Kleerekoper (S.D.) betoogt, dat het alleen gaat over het
opheffen der beletselen voor de benoeming van een vrouw die geschikt
is om tot rechter te worden aangesteld.
Vervolgens
behandelt hij de kwestie van de publiciteit bij rechtzaken en bij
opsporing van misdadigers. Het zal wel nooit gelukken een altijd
goed-werkende regeling te treffen. Hij wijst op het geval Wijsman,
waarin tijdelijk een verkeerde van den moord is verdacht. Die
onschuldige is de speelbal van de kranten geweest. Wanneer de pers
niet voorzichtig optreedt, handelt zij in het voordeel van den
verdachte die weet hoe hij moet trachten te ontkennen. Het verheugt
hem dat de Minister een regeling wil trachten te treffen. 't Zal
echter moeilijk zijn en aan beide zijden zal een offer moeten worden
gebracht. Men moet weten wat verzwegen moet worden; spr.
wijst er op dat de naam van de verpleegster, die de eenige getuige
is in de zaak Wijsman niet gepubliceerd had moeten worden. De
hoodfcommissaris van politie te 's Gravenhage heeft het goede
systeem: hij vertelt de journalisten alles, maar overlegt dan met
hen, wat men wel en wat men niet zal publicereeren. Spr. hoopt dat
het den Minister gelukken zal met den Nederl. Journalistenkring tot
overleg te komen. Bij faire journalisten zal het gemakkelijk zijn te
slagen en hij heeft vertrouwen in de organisatie van de journalisten
dat het haar zal gelukken een goede regeling algemeen door te
voeren.
De autoriteiten hebben zich ook te herzien.
In het geval Wijsman hebben deze met elkaar geconcurreerd, en dat
acht spr. onbehoorlijk en niet in het belang der zaak.
De heer Snoek Henkemans (C.H.) vraagt de Minister los van deze motie
de mogelijkheid te openen dat de vrouw kinderrechter wordt.
De heer Smeenk (A.R.) dringt aan op krachtige bestrijding der
prostitutie vooral door hen te straffen die op den openbaren weg
aanzetten tot het plegen daarvan.
De heer Van Veen (C.H.) vraagt den Minister een uitweg te zoeken uit
de moeilijkheid waarin men is geraakt, bij den stemplicht was het
niet mogelijk alle overtreders te straffen. Hij hoopt dat de
Minister vóór de verkiezing een regeling zal treffen.
De heer Beumer (A.R.) kam moeilijk vóór de motie-Kleerekoper
stemmen. Hij betreurt het dat de advies van den Hoogen Raad in zake
de beperking van het aantal leden van dien Raad niet is
gepubliceerd. Van den heer Oud hoorde hij dat die afgevaardigde zijn
motie intrekt.
De heer Van Schaik (R.K.) vraagt hoe ver de Minister reeds gevorderd
is et de reorganisatie van het aantal kantongerechten. Vervolgens
dringt hij aan op vermindering van het aantal krijgsraden en op
reorganisatie van ons proces-recht.
De motie van den heer Kleerekoper behandeld zegt spr., dat zijn
standpunt in zake de benoembaarheid van de vrouw bekend is. Spr.
wenscht geen beletselen door die benoembaarheid.
De heer Oud (V.D.) deelt mede dat hij zijn motie in zake beperking
van het aantal raadsheeren in den Hoogen Raad, intrekt. Het advies
van den Hoogen Raad heeft hem van de onmogelijkheid daarvan
overtuigd.
Vervolgens bespreekt hij de behandeling van de militaire gevangenen,
die zeer veel te wensen overlaat. Hij betreurt het dat het
systeem-Spijkerboor te verlaten.
De heer Van Sasse Van IJsselt (R.K.) vraagt hoe het staat met de
invoering van het Wetboek van Strafvordering en hoe het staat met de
herziening van het zeerecht. Voorts dringt hij aan tot herziening
van de wet op de N.V., hetgeen hij noodig acht speciaal in verband
met de heerschende malaise.
Inzake de strafvervolging in de zaak Wijsman is de fout begaan, dat
verschillende officieren van justitie zich met het geval hebben
bemoeid, terwijl art. 24 duidelijk aangeeft wie hier verplicht was
tot handelen.
De heer J. Ter Laan (S.D.) vraagt inlichtingen over de uitvoering
van het rapport van het rapport van de Centrale Comissie voor
Georganiseerd overleg. Hij steunt voorts den heer Van Rappard inzake
de grenspolitie.
De heer Schokking (C.H.) bestrijdt de motie-Kleerekoper. Hij acht
het niet gewenscht, dat de vrouw wordt geroepen tot het rechterlijk
ambt.
De heer Teenstra (V.D.) bepleit herziening van het Beklemrecht.
De heer Wijnkoop (C.Fr.) bestrijdt den heer Kolkhek.
Minister Heemskerk begint met de interpellatie-Van Rappard. Hij
keurt natuurlijk ergerlijk optreden van de grenspolitie ook af. Spr.
heeft reeds beperking van de politietroepen voorgesteld. Deze
troepen hebben voor, dat zij meer mobiel zijn. De grensbewaking kan
niet geheel vervallen, maar spr. is bereid ze nog meer te
verminderen. In Gelderland en in het Noorden kan wellicht de
verboden strook worden opgeheven. Spr. overweegt in het algemeen
verdere inkrimping. In verband daarmede is het gansche
politievraagstuk in studie genomen.
De interpellatie-Van Ravensteyn behandelend zegt spr., dat hij graag
gewetensbezwaren eerbiedigt. Binnen enkele dagen komt het
desbetreffende ontwerp. In hoofdzaak stemt het overeen met dat van
den vorige Minister. Er zal burgerlijke dienst worden gevraagd
buiten het militaire.
De zaak-Groenendaal beoordeelt spr. niet. De krijgsraad heeft deze
zaak uitvoerig behandeld.
Privileges mag men niet verlangen.
Spr. breekt zijn rede af. De vergadering wordt verdaagd tot morgen
één uur. |
|
|
|
|
|
Maandag 20 Februari 1922
DE MOORD TE ROTTERDAM.
De student J. Brouwer bekend zijn medeplichtigheid.
Zondagavond zijn de heeren mr. Boas, officier van justitie en N.
Klaassen, inspecteur van politie te Rotterdam, uit Keulen
teruggekeerd, waarheen zij waren gegaan voor een verhoor van den
daar aangehouden Liedschen student Joh. Brouwer.
Woensdagavond waren de heeren te Keulen gekomen en denzelfden avond
stelden zij zich in verbinding met de politie-autoriteiten en
Donderdagmorgen kon het onderzoek beginnen.
De verdachte is, zegt de Crt., dien dag niet minder den drie maal
gehoord. Hij ontkende, iets met den moord uitstaande te hebben.
"Waarom ben ik gearresteerd?" vroeg hij onmiddelijk, "ik heb geen
flauw vermoeden van, waarom de politie mij zoekt". Hij ontkende den
koopman Blaazer te kennen en zeide den dag van den moord te Leiden
te hebben doorgebracht.
Men bracht aanvankelijk niet al het bewijsmateriaal naar voren, doch
Brouwer noemde o.a. de bekentenis van zijn broer een politie-foefje,
om hem de betekentenis af te dwingen van een feit, waar hij
niemendal van afwist. Op den daarop volgende Vrijdag kwam de heer
Klaassen echter met zulk een overstelpend bewijsmateriaal, dat
Brouwer geen raad meer wist en hij ten slotte onder tranen een
volledige bekentenis aflegde. Hij bekende, dat hij, ten einde zijn
broer Cor, voor verdere chantage van Blaazer te behoeden, met dezen
het plan smeedde. Blaazer uit den weg te ruimen. Zijn broer Cor
vreesde steeds dat Blaazer de politie zou inlichten over den door
hem gepleegden diefstal van f 1550 ten nadeele van zijn vroegeren
patroon.
't
Was geen leven voor Cor, en Blaazer was daar de schuld van. Daarom
moest Blaazer verdwijnen.
Hij erkent, dat hij men toen van huis heeft gelokt onder het
voorwendsel, dat hij hem geld zou geven voor de overdracht van een
bioscoop. Aan den Esschenburgsingel gaf hij zijn broer Cor een
teeken, die daarop het eerste, doodelijke schot loste, dat Blaazer
aan het voorhoofd raakte. Hij zelf loste het tweede schot dat miste
en vervolgens vluchtte hij. Denzelfden avond begaf hij zich naar
Leiden, vanwaar hij naar Keulen vertrok. Ook gaf hij toe, te hebben
medegewerkt aan het plan tot den aanval op een Bank te Rotterdam.
Hij was daartoe gekomen door zijn voordurend geldgebrek. Hij
ontkende echter pertinent iets af te weten van of uitstaande te
hebben met den
moord op mr. Wijsman.
Deze ontkentenis bleef hij tot het laatst toe volhouden.
De Nederlandsche Regeering zal nu langs diplomatieken weg
uitlevering van Johan Brouwer vragen en de Rechtbank te Keulen zal
dit verzoek beslissen.
Men verwacht dat er nog twee maanden mee gemoeid zijn voor Brouwer
hier is. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 11 Maart 1922
DE MOORD OP Mr. WIJSMAN.
De commissaris van politie der 11e afdeeling te 's-Gravenhage,
verzoekt Madame X, die hem onder dagteekening van 2 Maart uit
Amsterdam een brief zond, geadresseerd: "Chef Police, Section 11, La
Haye-Haag", zich bij hem te willen melden aan het bureau Nieuwe
Haven; of anders nadere inlichtingen te verschaffen. Geheimhouding
zal zooveel mogelijk in acht worden genomen.
Reiskosten zullen vergoed worden. |
|
|
|
|
|
Donderdag 16 Maart 1922
INGEZONDEN STUKKEN.
VOORARREST.
Hooggeachte Redactie.
Eenige eeuwen geleden - toen de tijden nog zeer ruw waren - werd de
pijnbank gebruikt om iemands geheugen wat op te frisschen, wanneer
de rechter dat noodig achtte. Gelukkig is de pijnbank afgeschaft,
want we leven in een modernen tijd. Die noemt een pijnbank
vreeselijk, maar gedoogt wel een moderne pijnbank...... voorloopige
hechtenis. Voorloopige hechtenis kan ongeveer iedereen opgelegd
worden. Daarvoor behoeft men maar even 'verdacht' te worden. 't Is
kort geleden een Rotterdamsche advocaat - te goeder naam en faam
bekend staande - overkomen, dat hij door een paar recherscheurs
verzocht werd "even mee te gaan" nar 't bureau. Gelukkig kon hij
zich legitimeeren. Anders was de advocaat in 't een of ander hok op
een politiebureau
opgesloten, waar men dikwijls veel gezelschap heeft.
't Geval Wijsman ligt ieder nog versch in 't geheugen. Daar sloeg de
politie een goeden blunder maar de "verdachte" is de ergste dupe.
Ieder Nederlandsch burger loopt dus de kans als verdacht opgepikt te
worden. Dat kan doen een piepjong inspecteur van politie, die iemand
24 uur op zijn bureau houdt; in ernstiger gevallen houdt een
Officier van Justitie iemand maanden lang.
Op 5 November 1921 werd in Katwijk iemand gearresteerd verdacht van
het doen wegbrengen van schepen. Die "verdachte" is gehoord door den
rechter-commissaris te Haarlem en te 's-Gravenhage, die beiden geen
schuld vinden. Volgens bedoelden "verdachte" is hem dit door een
dien rechter-commissarissen meegedeeld en zou hij direct op vrije
voeten gesteld kunnen worden, wanneer de Officier van Justitie te
's-Gravenhage toestemming gaf. Die vindt het echter niet
noodzakelijk en wil, volgens mededeeling van derden, nog een matroos
hooren, die in dienst van den verdachte geweest is. Die matroos is
waarschijnlijk op de groote vaart en wanneer hij terugkomt weet
niemand.
Inmiddels is de zaak, aan het hoofd waarvan de verdachte stond,
gefailleerd en 's mans vrouw en kind moeten door familie geholpen
worden. In welke toestand de familie verkeert, laat zich licht
begrijpen: die is diep treurig. De burgemeester en andere
autoriteiten van Katwijk, allen overtuigd van de onschuld van den
gearresteerde, hebben zich tot den Officier van Justitie gewend met
het verzoek hem vrij te laten, doch alles te vergeefs. De verdachte
blijft in voorloopig arrest.
Straks - misschien binnen enkele maanden - komt hij voor de
Rechtbank en wordt wegens gebrek aan bewijs op vrije voeten gesteld,
nadat de Officier misschien eerst een paar jaar geëischt zal hebben.
Dan komt de "verdachte" in zijn woonplaats terug, doodarm, moreel en
financieel geruïneerd door den Staat, zonder dat hij eenige schade
kan reclameeren.
Dit geschiedt in ons "vrije Nederland". Het komt mij voor, dat nooit
een wetgever bedoeld kan hebben een zoodanig gebruik van voorloopig
arrest te laten maken, en 't wel erg, als één mensch de macht heeft
iemand zoolang van zijn vrijheid te berooven met al de gevolgen van
dien, wanneer geen schuld bewezen is.
In hoop, dat dit schrijven onder de oogen van menschen kome, die in
staat zijn aan dergelijke schreeuwende onrechtvaardigheid een eind
te maken.
U dankend voor de verleende plaatsruimte,
Uw Dw. Dn.
D. Rotterdam, 14 Maart. |
|
|
|
|
|
Dinsdag 4 April 1922
ZONDERLINGE ZELFBESCHULDIGING.
Zondag is uit het Galgeven onder de gemeente Berkel, naar de Tel.
meldt, het lijk opgehaald van een ongeveer 30-jarigen Duitscher,
woonachtig te Tilburg. In kleedinstukken, die op den kant lagen, zou
naar verluidt een notitieboekje zijn gevonden, waarin geschreven
was: Ik ben de moordenaar van mr. Wijsman. Men neemt dit echter niet
ernstig op, daar de Duitscher niet goed bij het hoofd was.
Eenige ander Duitschers hadden de Tilburgsche politie reeds eerder
voor hem gewaarschuwd. |
|
|
|
|
|
Maandag 3 Juli 1922
Deel uit:
OPENLUCHTBIJEENKOMST VAN DEN VRIJHEIDSBOND.
RUIM ELFDUIZEND BEZOEKERS.
EEN SCHITTEREND GESLAAGDE PARADESCHOUW
MET GOED VERTROUWEN GAAT DE VRIJHEIDBOND TEN STRIJDE
In den op het oogenblik paradijsachtigen tuin van het K.Z.B.G. heeft
de Vrijheidsbond gisteren wapenschouwing gehouden onder het oog van
generaals, kolonels en kapiteins. De tuin was in een waar
verkiezingskamp veranderd.
Diverse sprekers hebben de aanwezigen toegesproken.
Krant bericht over spreker: Majoor Schuurman.
Majoor Schuurman behandelt het vraagstuk der landsverdediging in de
verschillende partijen. Spr. herinnert aan 1914 en het nut, dat ons
leger aan de grenzen heeft gedaan.
Ontwapening is alleen mogelijk, als deze plaats kan hebben over de
heele wereld. De vrijheidbond wil meehelpen om het begrip van
wereldvree door recht overal ingang te doen vinden. Zoolang het nog
niet zoo ver is, is ontwapening onverantwoordelijk.
Als in 1914 ons leger er niet geweest was, zou men zeker over ons
land getrokken zijn. Het leger mag niet worden opgedoekt, omdat het
niet veel kan. Even goed kan men zeggen: Schaf de recherche af,
omdat zij den moord op Wijsman niet ontdekte. |
|
|
|
|
|
Vrijdag 17 November 1922
DE MOORD OP Mr. WIJSMAN.
Het gerucht als zou bij de justitie zijn aangedrongen op staking van
de nasporingen in de zaak, waarin mr. Wijsman het slachtoffer
geworden is, was, aldus lezen wij in de Memorie van Antwoord in zake
de de Justitiebegrooting, den minister niet bekend.
In verband met de in het voorloopig verslag der Tweede kamer
gestelde vraag zijn evenwel inlichtingen ingewonnen, waarbij is
gebleken, dat nimmer, voor zoover bekend, in de ressorten van de
procureurs-generaal bij de Gerechtshoven te 's-Gravenhage en te
Amsterdam bij eenige justitieele autoriteit op een staking der
bedoelde nasporingen werd aangedrongen.
Het behoeft intusschen nauwelijks betoog, dat ook al ware zulks het
geval geweest, deze strafzaak veel te ernstig is, dan dat aan zulk
een aandrang zou zijn gehoor gegeven. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 30 December 1922
Het Afgelopen Jaar.
OUDEJAARSAVOND-GEDROOM.
(Verkort deel van jaaroverzicht)
...en de bloedige hand.
In de eerste plaats denken we natuurlijk aan den nog altijd niet tot
klaarheid gekomen moord, op Oudejaarsavond 1921 gepleegd op den
jongen advocaat mr. Wijsman. Nog steeds is men zoekende naar den
dader; zal die ooit, nu reeds een jaar is verloopen sinds het
misdrijf is gepleegd, worden ontdekt.
Het lijkt ons haast ondenkbaar. In dat opzicht is de justitie
gelukkiger geweest met enkele andere opzienbarende gruweldaden. We
denken aan den in kolen bloede door twee broeders op den Essenburger
Singel te Rotterdam gepleegden moord op den makelaar Blazer, aan de
belladonna-vergiftiging, waarvan de hoofddaderes juist dezer dagen
tot een zware straf is veroordeeld, aan den jongen man te Utrecht,
die in kolen bloede zijn meisje heeft vermoord, ja, als we het
Vaderland van 1922 opsloegen zouden we, helaas, nog menige
gruweldaad terugvinden,
welke zou kunnen bewijzen, dat, al moge de statistiek ook uitwijzen,
dat de criminaliteit zich in dalende richting beweegt, de crimineele
instincten nog niet gedoofd zijn bij ons volk. Dat hebben ook
bewezen de wandaden der jongelieden uit het Statenkwartier hier ter
stede, die met een onbeschaamdheid, welke de grenzen der
baldadigheid verre overschreed, zich aan andermans goed vergrepen,
en de veiligheid op den spoorweg zelfs in gevaar brachten. Laten we
hopen, dat de drie nieuwe rechterlijke instellingen, die 1922 ons
heeft gebracht, deugdelijke middelen zullen blijken in den strijd
tegen de criminaliteit. Zoowel versnelde procedure voor den
kantonrechter, als het optreden van den politierechter en dat van
den kantonrechter zullen, wij twijfelen er niet aan, krachtige
middelen blijken om den geest van misdadigheid, die nog al te veel
onder ons rondspookt, aan banden te leggen. En wanneer het dan ook
nog eens mocht komen tot een herziening van ons strafstelsel, waarin
aan de cel een veel te groote plaats is ingeruimd, dan hebben we
goede hoop, dat ons land, wat betreft de afdoende bestrijding der
criminaliteit, in de eerste rij onder de beschaafde naties ene
plaats zal mogen innemen. |
|
|
|
|
|
Zondag 25 Februari 1923
DE MOORD OP MR. WIJSMAN.
De Prov. Noordbr. en 's Hertogenb. Ct. schrijft:
Men zal zich den moord in den trein naar Den Haag herinneren,
gepleegd op Oudejaarsavond 1921 op mr. Wijsman uit Amsterdam. In
deze tot nog toe onopgehelderd gebleven zaak heeft, naar we
vernemen, de recherche de beschikking gekregen over verschillende
nieuwe aanwijzingen, welke het zeer waarschijnlijk maken, dat licht
wordt gebracht omtrent den dader van den moord, die vermoedelijk in
het buitenland vertoefd. |
|
|
|
|
|
Woensdag 11 April 1923
DE MOORD OP MR. WIJSMAN.
Men zal zich herinneren, dat onlangs de Bossche Crt. vertelde van
een nieuw spoor in de zaak Wijsman. Een meisje verklaarde van haar
verloofde, den naam van den dader gehoord te hebben. We hebben
dadelijk meegedeeld, dat de politie zeer weinig waarde aan het
verhaal hechtte, maar niettemin het zoogenaamd nieuwe spoor
nauwkeurig onderzocht.
Zooals te verwachten was heeft het onderzoek niets opgeleverd dan
sterken twijfel aan de geestvermogens van de aanbrengster van het
nieuwe spoor. |
|
|
|
|
|
Vrijdag 2 November 1923
RECHTSWEZEN
52 uren kromsluiting in een dwangbuis.
De broekemaker W.S.V. stond te Rotterdam terecht, omdat hij ten
nadeele van zijn vader een geldkistje had ontvreemd. Hij ontkende en
wegens onvoldoende getuigenverhoor was de eisch vrijspraak.
Dezelfde beklaagde stond vervolgens terecht wegens vernieling. 18
Aug. had hij in de cel in het huis van bewaring, waarin hij als
verdacht van diefstal was opgesloten, zijn slaapgerei en een deel
van zijn kleeren in brand gestoken. Dit bekende hij en hij zei het
te hebben gedaan uit woedde, omdat hij onschuldig 2 en een half
maand in voorarrest had gezeten. Zijn bedoeling was geweest zich van
het leven te berooven. Hij heeft ook de ruiten der celdeur
verbrijzeld.
Volgens de gevangenbewaarders was V. disciplinair gestraft met 52
uren kromsluiting in een dwangbuis.
Eisch 6 maanden gevangenisstraf.
De verdediging zei in zijn pleidooi een brief te hebben ontvangen
van een bekend psychiater, die op grond van V.'s sexueele
afwijkingen, die soms leidden tot absolute abstractie tot
de conclusie kwam, dat deze niet volkomen toerekenbaar was.
Uitspraak vrijspraak resp. 3 maanden gevangenisstraf met aftrek van
preventief.
Naar wij vernemen, moet V. destijds ook zijn verdacht van den moord
op mr. Wijsman. |
|
|
|
|
|
Woensdag 21 Januari 1925
DE MOORD OP DEN MAKELAAR BUSCH
De
anonieme brief, door den Commissaris de Amsterdamsche Centrale
Recherche voor eenigen tijd ontvangen en waarin mededeelingen werden
gedaan over den moord op den makelaar Busch, bevatte ook een
zinsnede, waarin gezegd werd, dat de thans gearresteerde v. M. meer
zou weten van den enkele jaren geleden gepleegden moord op mr.
Wijsman en den verleden zomer gepleegden moord in de Riemerstraat
alhier.
De Amsterdamsche recherche heeft zich toen in verbinding gesteld met
de Haagsche politie, die deze aanwijzing grondig onderzocht heeft.
Uit dit onderzoek is gebleven, dat wat het misdrijf in de de
Riemerstraat betreft, elk verband absoluut is uitgesloten.
De politie meent nog steeds, dat degene dien zij van deze misdaad
verdenkt, zich ter zake van inbraak en diefstal reeds in verzekerde
bewaring bevindt. Tegen den hier bedoelden persoon zijn
verschillende bezwarende dingen naar voren gebracht.
Ten opzichte van den moord op mr. Wijsman is uit het onderziek tot
heden toe niet gebleken, dat er eenig verband tusschen beide
misdrijven bestaat.
Het onderzoek der Haagsche politie wordt ten zeerste bemoeilijkt
door het feit, dat de schrijver van den anoniemen brief zich niet
komt aanmelden.
Men zou hem dan kunnen vragen op welke gronden hij den moord op mr.
Wijsman er bij betrokken had en zijn getuigenis zou misschien van
groot gewicht kunnen zijn.
De instructie zal echter nog meer feiten aan het licht moeten
brengen.
Zooals de zaken nu staan, zijn - naar wij vernemen - verrassingen
niet uitgesloten, daar van M., nu hij eenmaal den moord op Busch
bekend heeft, misschien wel meer zal loslaten.
De Haagsche politie houdt dan ook geregeld voeling met de
Amsterdamsche recherche. |
|
|
|
|
|
Vrijdag 25 September 1925
DE MOORD OP MR. J. WIJSMAN
Een verhaal van een arrestant.
Woensdagavond werd door de politie over de Nederlandsche grens gezet
een Hollander, die gedurende eenigen tijd gediend had bij het
Vreemdelingenlegioen, dat onder Fransch commando in Marokko vocht.
Toen de man aan de marechaussee overgegeven was en deze zijn
papieren onderzocht, bleek dat hij nog een gevangenisstraf tegoed
had wegens verduistering in 1921 te Haarlem gepleegd. Men besloot
toen den man naar Haarlem over te brengen.
Onderweg verzocht hij aan den hem begeleidenden marechaussee hem
even in den Haag te brengen bij de politie-autoriteit, die de
geruchtmakende zaak behandeld heeft van den moord op den
Amsterdamschen advocaat, mr. J. Wijsman, gepleegd op den
Ouderjaarsavond een paar jaar geleden in den trein tusschen
Amsterdam en 's-Gravenhage.
De marechaussee gaf aan dezen wensch gehoor en geleidde zijn
arrestant voor den commissaris van politie, die de zaak inderdaad
behandeld heeft.
Daar verklaarde de man, dat eenigen tijd geleden een Nederlander
dienst had genomen bij het Vreemdelingenregiment te Marokko, die
daar bekend stond onder den naam Kr. Deze Kr. had de aandacht
getrokken van zijn landgenoot door de eigenaardige wijze, waarop hij
zich over den persoon van mr. Wijsman en over de duistere
moordgeschiedenis uitliet.
Ook bleek dat Kr. in Amsterdam en den Haag goed bekend was.
Er was echter geen gelegenheid geweest met hem nader over de zaak te
spreken, maar het kwam den Hollander voor, dat Kr. meer van de zaak
kon mededeelen, dan hij deed. De eigenaardige houding, die Kr.
tegenover zijn landgenoot aannam, versterkte deze in zijn vermoedens
en nu hij in Holland was, wilde hij niet nalaten de politie van het
hierboven vermeldde in kennis te stellen.
Hoewel de politie aan het vage verhaal weinig houvast heeft, acht
zij de aanwijzingen toch belangrijk genoeg om een nauwgezet
onderzoek in te stellen.
Men heeft den man een foto getoond van den persoon, die indertijd
als verdachte is aangehouden maar hij ontkende pertinent, dat dit de
persoon was, dien hij in Marokko ontmoet had.
Hij beschreef dezen als een langen man van middelbaren leeftijd en
kon een vaag en onvolledig signalement opgeven, waarvan sommige
punten eenige overeenkomst vertoonen met de destijds door de politie
ontvangen inlichtingen.
Men onderzoekt thans of een persoon onder den opgegeven naam bij den
Burgerlijke Stand te 's-Gravenhage of Utrecht ingeschreven staat.
Het napluizen van deze inlichtingen wordt echter zeer bemoeilijkt
door het feit, dat vele soldaten uit het Afrikaansche
Vreemdelingenlegioen onder een anderen naam dienst nemen.
De politie heeft echter een spoor - of het veel waarde zal zijn,
moet de toekomst leeren. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 26 September 1925
GEEN SPOOR INZAKE HET GEVAL MR. WIJSMAN
Naar aanleiding van het bericht omtrent mededeelingen van den uit
België verwijderden Nederlander in betrekking tot den moord op mr.
Wijsman kan worden medegedeeld, dat ook die thans verstrekte vage
inlichtingen gevoegd moeten worden bij de vele tot dusver door de
betrokken autoriteiten ontvangen gegevens, waarvan bij nader
onderzoek de onjuistheid is komen vast te staan en die niet tot
eenig resultaat in de goede richting leidden, zoodat ook aan dit
verhaal door de politie absoluut geen waarde wordt gehecht. |
|
|
|
|
|
Dinsdag 6 Oktober 1925
DE MOORD OP Mr. WIJSMAN.
Het onderzoek wordt voortgezet.
Dezer dagen hebben wij medegedeeld, dat in het huis van bewaring te
Haarlem een man was opgenomen, die beschuldigd was van oplichting
van een motorfiets in 1921. Bij zijn aanhouding verklaarde deze man,
in het Vreemdelingenlegioen te zijn geweest in Afrika en daar te
hebben kennis gemaakt met een andere Nederlander, die uitlatingen
gedaan had, waaruit zou moeten blijken dat hij meer wist van den
moord op mr. Wijsman, die Oudejaarsavond 1921 in den trein tusschen
Haarlem en den Haag plaats vond. Men deelde reeds dadelijk mede dat
de mededeelingen van den aangehoudene te Haarlem niet geloofwaardig
waren. Reeds is kort na de aanhouding verklaard, dat door het
onderzoek was komen vast te staan, dat de man heeft gefantaseerd.
Dit is, vernamen wij thans uit Haarlem, te sterk uitgedrukt. De
Haagsche recherche zet het onderzoek voort. De man is opnieuw
gehoord. Men hecht echter weinig waarde aan zijn mededeelingen en
men heeft nog geen nieuw spoor. Nog is echter niet met zekerheid te
zeggen of hij onwaarheid heeft gesproken. De aangehoudene houdt vol
dat zijn verklaringen juist zijn. Het zal nog wel eenigen tijd duren
voor met zekerheid iets is te constateeren. |
|
|
|
|
|
Vrijdag 6 November 1925
DE MOORD AAN DEN OVERTOOM.
Mr. Levy vervolgt zijn pleidooi.
Verandering in den stand der feiten.
Een anonyme beschuldiging van medeplichtigheid.
De rechtbank te Amsterdam is heden weer voortgegaan met de
behandeling van de zaak tegen Marcelis Muylwijk in verband met den
in 1915 op den Overtoom gepleegden moord op den koopman Busch.
Mr. Alfred Levy zegt, alvorens zijn pleidooi te hervatten, dat
sedert de vorige terechtzitting in den stand van de feiten eenige
verandering is gekomen. De portée van die verandering is op dit
oogenblijk nog niet te overzien.
Hij deelt in dit verband mede, dat hij wederom een anoniemen brief
heeft ontvangen van den volgenden inhoud: "Utrecht. Bij de
zaak-Busch zijn nog nauw betrokken de heeren P. Oosterhuis en Leen
van den Herwel alhier. Die hebben mede den buit gedeeld en Busch
helpen kisten en van boven naar beneden brengen. De genoemde heeren
waren steeds in American Bar bij Busch."
Pleiter heeft dezen brief laten lezen aan beklaagde, die het zaakje
echter weer even kalm als te voren heeft opgenomen, zeggende: "Hebt
U weer wat? Zoo heb ik er al zooveel gezien. Het is onzin."
Vervolgens heeft pleiter door de hulp van den officier van Justitie
gelegenheid gekregen, om, op zijn verzoek in de door Busch nagelaten
papieren een onderzoek in te stellen.
Met de hulp van inspecteur Slobbe heeft dit onderzoek plaats gehad
en het resultaat van eenige uren arbeid is geweest, dat slechts een
klein deel van de kisten is doorzocht.
Een pakje materiaal heeft pleiter verzameld, waarvan hij een
gedeelte aan den Officier en een ander deel voor zichzelf
afgezonderd heeft. Onder het gevondene bevindt zich een kasstaat,
welk loopt van 18 to 28 Augustus 1915 en daaruit blijkt, dat Busch
op het eene oogenblik rijk en het andere arm was.
Het verdient aanbeveling, dat de rechtbank alsnog in dit gevonden
materiaal nadere onderzoekingen instelt. Indien zij daartoe bereid
is, wil pleiter gaarne zijn pleidooi onderbreken.
President Eekhout: "De rechtbank zal over alle mededeelingen, welke
u in uw pleidooi hebt gedaan, in raadkamer beraadslagen. Ik noodig u
intusschen uit met uw pleidooi voort te gaan."
Mr. Levy vervolgt zijn pleidooi en betwist, dat er aan den kant van
beklaagde nog iets geheimzinnigs is gebleven, zooals de officier op
grond van veronderstellingen en psychilogische beschouwingen heeft
betoogd.
Wie is de anonyme briefschrijver?
Aan de zijde van de beschuldiging wemelt het nog wel van
geheimzinnigheden. Niemand weet aan wie we het te danken hebben,
dat deze zaak in de openbare terechtzitting behandeld wordt. Niemand
weet wie de anonieme briefschrijver is. Toch is het mogelijk, dat
deze anonieme briefschrijver medeplichtig is aan de verdwijning van
Busch.
't Is dus van het allergrootste belang, ten einde al het
geheimzinnige uit de zaak te kunnen doen verdwijnen, dat bekend
worden, wie de anonieme briefschrijver is.
Een paar dagen geleden heeft pleiter zich gewend tot den officier
van justitie met het voorstel, om een afdruk van het handschrift uit
den bewusten brief in de pers te doen plaatsen. Pleiter is bereid
een prijs uit te loven voor dengene, die aan een voldoende
aanduiding aan den briefschrijver kan geven. Dit plan draagt ook
beklaagdes goedkeuring weg. Dit verversterkt pl. in de meening, dat
beklaagde de waarheid spreekt. Mocht het door hem gewenschte
onderzoek anders uitloopen, dan pl. verwacht, dan zal bekl. dit aan
zich zelf te wijten hebben.
Pleiter laat uitkomen, dat er nog een typische geheimzinnigheid is,
welke uit den inhoud van den anoniemen brief is op te maken. In
dezen brief, gericht tot den makelaar Schopman, wordt medegedeeld,
dat het lijk van Busch hoogwaarschijnlijk begraven ligt in de garage
van den Overtoom bij het putje tegen den binnenmuur aan, en dat de
metselaar De Kort in tegenwoordigheid van Muylwijk dit putje heeft
dichtgemetseld. Verder wordt Muylwijk in den brief beschuldigd niet
alleen Busch, maar ook Wijsman en den heer van der Stijl uit Den
Haag vermoord te hebben.
De rol, die De Kort gespeeld heeft, is dus nog niet duidelijk.
Indien onomstootelijk blijkt vast te staan, dat De Kort zijn kennis
van het geheim gebruikt heeft om pressie op Muylwijk uit te oefenen,
om te krijgen wat hem wel en niet toekwam, dan dient de rechtbank,
als zij aanstonds een straf heeft te bepalen voor dezen beklaagde,
rekening te houden met de foltering, welke hij van De Kort gedurende
tien jaren heeft ondergaan.
Pleiteer hoopt, dat dit punt in elk geval, nog tot klaarheid worde
gebracht.
Als een Shylock....
Hij behandelt daarop de psychologisch wonderlijke gedragingen van
beklaagde. Daarbij komt de vraag in aanmerking, welke niet alleen
door den officier, maar ook door het publiek is gesteld: "Hoe heeft
Muylwijk het aangedurfd en het met zijn moreele gevoelens
overeengebracht om het geld van het lijk weg te nemen?" Het optreden
van beklaagde tegen Busch is echter te verklaren uit de verhouding
tussen beiden. De grootste moeite heeft Muylwijk gehad, om de zware
verplichtingen, ontstaan doordat Busch hem een accept heeft
afgeperst, na te komen. Als een Shylock heeft Busch steeds zijn geld
van Muylwijk geëischt. De vrouw van Muylwijk heeft trouwens zelf
verklaard, dat Busch soms den laatsten cent van haar huishoudgeld
heeft weggehaald. Begrijpelijk is het, dat Muylwijk met de woede en
de haat in zijn hart, steeds gepoogd heeft met Busch, dien hij
zakelijk toch noodig had, zoete broodjes te bakken.
Welk rol Busch nog speelde, is ook gebleken uit de verklaringen
welke in de zitting met gesloten deuren zijn afgelegd. Uit die
verklaringen is gebleken, dat een ten huize van Muylwijk plaats
gehad hebbende onschuldig geval met een 30-jarige logée, door Busch
opzettelijk is rondgebazuind, om Muylwijk in een kwaad licht te
stellen.
In den breede zet pleiter uiteen, op welke wijze de kennismaking
tusschen Busch en Muylwijk is tot stand gekomen en hoe de relatie
tusschen beiden ontwikkeld is. Verder stelt hij in het licht, dat
Muylwijk geen scharrelaar is geweest, zooals in de Pers indertijd is
meegedeeld. Ook is niets gebleken in de instructie, noch bij de
behandeling ter openbare terechtzetting van alle verhalen
toegeschreven aan Muylwijk, om zijn schoonvader en den makelaar
Schopman te vermoorden.
Overigens merkt pleiter op, dat de rechtbank er niet kan komen met
de psychologische beschouwingen van den officier. Zelfs aan de
bekentenis van beklaagde heeft ze niets, want deze moet gestaafd
zijn met andere aanwijzingen. En het is onmogelijk, al die détails,
welke alleen Muylwijk weet, na te gaan.
Pleiter meent, dat het niet excusabel maar mogelijk is, dat bij
beklaagde gedachten van haat om alles wat hem was aangedaan; welke
dat leidde tot de berooving. De mogelijkheid bestaat, al zal niet
ieder haar aanvaarden; dat hangt van ieders psychologisch inzicht
af. Maar het gaat niet aan te verlangen, dat beklaagde precies in
deze situatie zou hebben gedaan wat men zelf, in deze situatie
verkeerend, gedaan zou hebben. Over de kwestie: diefstal of
verduistering, wil hij het hier niet een hebben, en in dit verband
het slechts aanroeren, omdat in geval van verduistering de
verleiding om zich de waarden toe te eigenen veel grooter was
geworden.
Hoe is nu deze, van aard niet slechte, zelfs goedig aangelegde man
hier in de rechtzaal binnengebracht? Groot misbaar is over hem
gemaakt als over het gevaarlijkste individu dat men zich maar denken
kan. In dit licht hebben hem gesteld, voor deze geruchten hebben
gezorgd Schopman en een knecht van belaagde's schoonvader in de
purmer, welke knecht zijn ontslag aan beklaagde weet. En wie het
dossier niet kende moest wel onder den indruk van al deze valse
geruchten komen.
Zijn betrekkelijke armoede mag men toch niet als aanwijzing tegen
hem gebruiken. En wanneer blijkt, dat beklaagde na de verdwijning
van Busch spoedig weer slecht bij kas was, concludeert de Officier
daaruit, dat hij den buit heeft moeten deelen, wat zou wijzen op
medeplichtigheid. Is dit nu niet een fantastische veronderstelling?
Daarentegen gevoelt men in de geheele wijze waarop Muylkijk het
noodlottig geval beschrijft de waarheid en geen fantasie.
Voor het ontnemen van het geld aan het lijk kunnen twee
verschillende of liever volkomen aan elkander tegengestelde
uitleggingen bestaan. Zijn haat tegen Busch, de verleiding waarin
hij verkeerde, kunnen hem er toe geleid hebben, en zijn medelijden
met de nabestaanden kan hem er toe gebracht hebben. Waarom moet men
bij de keuze tusschen deze twee psychologische veronderstellingen
juist die kiezen, welke in beklaagdes nadeel is? En mag de rechter
hier een keuze doen?
Veel waarde heeft de Officier gehecht aan het feit dat beklaagde
gefaald heeft in de aanwijzing van den jongen, die hem geholpen
heeft de kist uit den kelder in de garage te dragen. Dit zegt toch
heel weinig in verband met het tien jaar geleden zijn van het feit.
Bij het opgraven en verder behandelen van de kist met inhoud is niet
die omzichtigheid betracht, welke noodig is om te voorkomen dat
eenig spoor van de doodsoorzaak, dat de kist en de overblijfselen
nog hadden kunnen bevatten zoek is geraakt.
De
verklaringen afgelegd door den politie-deskundige van Ledden
Hulsebosch, laten op meer punten mogelijk van twijfel. Volgens hem
moest het lijk met geweld in de kist zijn geperst. Onmiddellijk na
hem kwamen eenige medici verklaren dat het lijk heel gemakkelijk in
de kist kan zijn gebracht, omdat lijkverstijving pas na eenige uren
intreedt.
Pleiter komt dan tot het bekende telefoongesprek, dat Muylwijk gehad
heeft toen Busch pas dood was. Hij werd toen opgebeld door iemand,
die volgens het politierapport van Muylwijk's eerste verhoor in 1915
gezegd zou hebben: Is Claassen daar? Later verklaart Muylwijk, dat
hem gevraagt is: Is Busch daar? en houdt ook vol, dat altijd gezegd
te hebben. Het is toch zeer wel mogelijk, dat degeen die van dat
eerste verhoor proces-verbaal heeft opgemaakt, de namen verward
heeft. Ook in officieele stukken.
Pleiter kan zelf in het proces-verbaal van den griffier, wien hij
overigens voor zijn voortreffelijke werk alle hulde brengt, een
voorbeeld van een dergelijke vergissing aanwijzen.
Daarom zal men deze man moeten beoordeelen langs de groote lijn en
niet op allerlei kleinigheden die tien jaar geleden al dan niet zijn
voorgevallen. Als wij hem beoordeelen langs de groote lijn moeten we
ons afvragen of de beklaagde inderdaad is, zooals de officier hem
voorstelt, een peuterige stumperd in het ontkennen. In zijn
bekentenis blijft hij steeds consequent ook wat betreft het zichzelf
bezwaren.
Pleiter ontkent, dat hij het geweest is, die in deze zaak
geheimzinnigheid heeft gebracht. Met nadruk zegt hij dit ten aanzien
van de verhouding tusschen getuige Saagers en Busch. Saagers immers
verklaarde, dat Busch, opschepperig als hij steeds was, hem een
portefeuille toonde. Blijkbaar geloofde hij niet aan de belofte van
betaling. Hij is ook niet gekomen aan de bank. In de papieren van
Saagers was ook, naar pleiter menet, een door dezen aan Busch
gerichten maandbrief aanwezig; al weder omstandigheden, waaruit valt
af te leiden, dat Busch instede van te bulken van het geld, slecht
bij kas was.
De president valt van verdediger in de rede met de vraag hoelang
deze meent dat zijn pleidooi nog kan duren.
De verdediger kan hierop geen antwoord geven. Wel meent hij, dat bij
het verhooren veel dingen zóó sterk ten gunste van beklaagde zijn
komen vast te staan, dat het niet meer noodig zal zijn om ze bij
pleidooi te releveeren.
Uit de verklaring van getuige Kramer, dat hij zich niet kan
herinneren of hij in 1915 Muylwijk geholpen heeft met het sjouwen
van een kist uit den kelder in de garage, mag men niet afleiden, dat
hij het niet gedaan heeft. Deze getuige herinnerde zich wel
dergelijke kisten en de lorrie; dit wijst veeleer op de mogelijkheid
dat hij bij dit karweitje wel geholpen heeft.
Daarna wordt gepauzeerd. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 14 November 1925
DE MOORD AAN DEN OVERTOOM.
De verdediger voltooid zijn dupliek
De rechtbank te Amsterdam heeft vandaag vervolgd de behandeling van
de zaak Marcelis Muylwijk in verband met den in 1915 op den koopman
Busch gepleegden moord.
De verdediger Mr. Levy zet zijn dupliek voort en bespreekt opnieuw
uitvoerig de vraag of hier diefstal dan wel verduistering heeft
plaats gehad. Beklaagde alleen heeft de heerschappij over het lijk
gehad.
De Officier van Justitie, Mr. Reilingh, interrumpeert, dat hij
gisteren heeft uiteengezet, dat Muylwijk het lijk onder zich heeft
gekregen door het misdrijf van art. 151 W.v.S. (Hij die een lijk
begraaft, verbergt, wegvoert of wegmaakt, met het oogmerk om het
overlijden of de geboorte te verhelen wordt gestraft enz.). Mr. Levy
merkt daartegenover op, dat art. 321 W.v.S. bepaalt dat hij die
opzettelijk eenig goed dat geheel of ten deele aan een ander
toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft,
wederrechtelijk zich toeeigent, wordt als schuldig aan verduistering
gestraft met enz..
Aangezien bekl. nu in het bezit is gekomen van het lijk, anders dan
door het misdrijf, als in de wet bedoeld, kan hier
alleen van verduistering gesproken worden. De verduistering kon
echter niet ten laste gelegd worden, omdat de rechtbank anders
wegens verjaring de vordering van het O.M. niet ontvankelijk
verklaard zou moeten hebben.
Trouwens alle strafbare feiten, die bekl. heeft gepleegd, zijn -
naar het oordeel van pleiter - verjaard.
De dood van den makelaar Busch.
Het O.M. zegt dat er diefstal is gepleegd, omdat dit alleen geen
verjaard feit is. Indien het O.M. in de dagvaarding
"althans verduistering" had gezet, dan had het niet tegen het
gepleegde vermogensdelict kunnen reageeren. Bekl. had de goederen
van Busch onder zich, doordat Busch stierf, niet tengevolge van een
misdrijf, ook niet tengevolge van het begraven van het lijk.
Verduistering van het lijk is bekl. niet ten laste gelegd.
Indien iemand noodeloos in hevige gemoedsbeweging handels, dan is
dit geen misdrijf, al wordt de wet overtreden. Als iemand door
overtreding der wet goederen onder zich heeft, dan pleegt hij
verduistering, geen diefstal. De verleiding is bij de verduistering
grooter dan bij diefstal; nonsens ware het ook geweest, indien
bekl.het geld met het lijk had begraven. Dat doet men alleen uit
religieuse overwegingen als bij de oude Egyptenaren.
Muylwijk bleef volkomen meester over alles was Busch behoorde. Hij
alleen wist dien avond waar Busch was. Hij was, als hij de goederen
in den grond had gestopt, vervolgd geworden, omdat hij die goederen
had begraven en als hij de goederen aan de weduwe Busch had gegeven,
had hij juridische een strafbaar feit gepleegd. Pleiter las
verschillende arresten voor om te bewijzen dat hier van de
verleiding, die tot verduistering, niet tot diefstal voerde, sprake
is geweest. Niet is aan te wijzen het psychologisch moment waarop
Muylwijk besloot het geld zich toe te eigenen. Pleiter betwist den
officier het recht gebruik te maken van een passage in Muylwijk's
dagboek, een passage die deze later heeft herroepen.
Nog vestigt pleiter er de aandacht op, dat Busch begonnen is met
onrecht te plegen en dat het keeren van onrecht noodweer moet worden
genoemd. De lezing van bekl. omtrent dien aanval van Busch is de
eenige die wij hebben en is geloofwaardig, daar Muylwijk er in zegt,
dat hij slechts een zachten duw kreeg. Het instituut van de
verjaring, in onze wet opgenomen, berust voornamelijk op gevoel.
Vervolgingsverjaring bestaat daarom omdat het zoo moeilijk is
betrouwbaar getuigenmateriaal na zooveel jaren te verzamelen.
't Kan hoogst onbillijk zijn een volwassen man te straffen voor een
daad, dien hij misschien in zijn kinderjaren heeft
gepleegd. De man is wellicht niet dezelfde man meer van tien jaar
geleden.
De misdadiger van toen is nu misschien een berouwvol mensch
geworden. Pleiter heeft het geloof, dat een mensch, die tien jaar
geleden slecht is geweest, nog goed kan worden. Hij acht het in het
algemeen eeb grove onbillijkheid dat iemand in dezen tijd nog tot
levenslang kan worden veroordeeld.
Volgens de moederne wetgeving zou eigenlijk een straf naar
omstandigheden opgelegd moeten worden.
Ter zake wijst pleiter er op, dat men in deze "tooneelzaal" niet die
inzichten omtrent beklaagde krijgt, welke men zonder twijfel van hem
opdoet als men gewoon met beklaagde omgaat.
Pleiters besluit is dit, dat volgens de wet niets is bewezen van
opzet om lichamelijke schade aan Busch toe te brengen. Door zijn
bekentenis staat het vermogensdelict vast. Deze betekenis wordt door
andere omstandigheden bevestigd.
Het geldt hier echter een verduisteringsdelict en dit is verjaard.
De diefstal acht pleiter niet bewezen.
Beklaagde zal dus over de geheele linie moeten worden vrijgesproken.
Muylwijk aan het woord.
De president geeft nu het woord aan den beklaagde.
Muylwijk tracht eerst eenige volgens hem aan den dag getreden
onduidelijkheden op te helderen en zegt dan, dat het niet zijn
bedoeling is geweest Busch opzettelijk te dooden.
Hij verklaart zich alsnog bereid een demonstratie te geven van de
wijze, waarop hij - zonder hulp - de kist in den kuil heeft
geplaatst.
"En thans", gaat hij verder, "hoop ik, dat als uw rechtbank mij een
straf mocht opleggen, die straf zóo zal zijn, dat ik
geen hooger beroep zal behoeven aan te teekenen en dat de Officier
dit niet zal doen. Ik deel u nogmaals mede, dat het de waarheid is,
zooals ik hier alle heb verteld. Mocht het later anders uitkomen,
dan ben ik waard, dat u mij levenslang veroordeelt."
Ten slotte brengt beklaagde dank aan mr. Levy, voor diens krachtigen
bijstand.
De anonieme brieven.
Mr. Alfred Levy legt daarop nog verschillende stukken over en legt
vervolgens een verklaring af, waarin hij zegt zich er in te
verheugen, dat de officier van justitie gisteren heeft recht gezet,
dat de beide personen uit Utrecht, wier namen pleiter tot zijn spijt
in het openbaar genoemd heeft, deze ontleenende aan een ontvangen
anoniemen brief, geheel onschuldig zijn aan deze zaak.
Hieruit kan men opmaken - aldus pleiter - hoe vaak onschuldige
menschen valschelijk door anonieme briefschrijver beschuldigd
worden.
Een en ander is pleiter aanleiding nog even terug te komen op den
anoniemen brief, die deze zaak aan het rollen heeft gebracht en
waarin vermeld staat, dat Muylwijk ook Wijsman en den heer Van der
Stijl uit den Haag vermoord te hebben.
Ongegronde anomieme beschuldiging.
Hij wenscht daaromtrent een verklaring van het O.M. Subst. Officier
van Justitie, mr. Reilingh verklaart hierop, dat - voor zoover hem
bekend - niets is gebleken van de beschuldiging, als zou bekl. ook
Wijsman en den heer van der Stijl vermoord hebben. De President
deelt nu mede, dat de rechtbank het niet noodig acht de getuigen,
door den verdediger genoemd, alsnog te hooren, daargelaten de
beslissing, welke hij in raadkamer mocht nemen.
En zich tot beklaagde wendende, zegt de president: "Beklaagde,
officieel hebt u nu het laatste woord."
Muylwijk, die even tevoeren reeds het woord heeft gehad, maakt daar
echter geen gebruik meer van.
De president deelt daarop mede, dat de rechtbank uitspraak zel doen
op Zaterdag 28 November a.s. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 28 November 1925
DE ZAAK-MUYLWIJK.
Uitspraak inzake den moord op makelaar Busch.
Veroordeeling tot 6 jaar gevangenisstraf.
Heden heeft de vierde kamer der rechtbank te Amsterdam uitsprak
gedaan in de zaak van den 43-jarige bouwondernemer M.M. Muylwijk,
tegen wien het O.M. een gevangenisstraf van 20 jaar heeft geëischt
terzake van moord op 22 Oktober 1915, op den makelaar Busch, wiens
lijk in den aanvang van dit jaar begraven gevonden was in het
onderstuk van perceel 21-23 aan den Overtoom (vroegere garage, thans
verkooplokaal).
De rechtbank heeft niet bewezen geacht het primair ten laste gelegde
moord; evenmin doodslag, noch diefstal, gepaard aan geweldpleging.
Van
deze ten laste leggingen is de beklaagde vrijgesproken.
De rechtbank heeft hierbij overwogen, dat het op grond van de
verklaringen des deskundigen, volkomen aannemelijk is, dat bekl.
niet heeft gehad het opzet om te dooden, en dat er tusschen
wegneming van geld en goederen van het lijk van Busch en beklaagdes
handelingen onmiddellijk voor diens dood geen verband heeft bestaan.
Wel heeft bekl. eerst het verband tusschen zijn handelingen en den
dood van Busch gelogen, maar hij is daarvan later teruggekomen en de
verklaring welke hij daarvan heeft gegeven, heeft hij, volgens de
meening van de deskundigen, waarbij de rechtbank zich aansluit,
aannemelijk gemaakt. Uit zijn gedrag onmiddelijk na den dood van
Busch, meent de rechtbank, gezien den persoon van bekl., zooals zij
die kent uit zijn geschriften, niet, dat de voor bekl. ongunstige
gevolgtrekking mag worden gemaakt, dat de dood van Busch geen
onverwacht feit is geweest. Ook de afwijkingen van oorspronkelijk
door bekl. afgelegde verklaringen van later door hem gegeven
lezingen, mogen volgens de meening van de rechtbank, niet te zijnen
nadeele worden uitgelegd, omdat deze afwijkingen slechts bijkomstige
omstandigheden betreffen en er bovendien een tijdsverloop tusschen
deze onderling verschillende verklaringen van 10 jaar is.
De rechtbank overweegt ook, dat niet is vast komen te staan, dat
Busch belangrijk meer geld bij zich had dan bekl. opgeeft van zijn
lijk te hebben weggenomen. Gebleken is, dat de inhoud van diens
portefeuille zeer wisselend was. Mede in verband met groote
tijdsverloop sinds de verdwijning van Busch, kan de herinnering aan
schattingen van destijds, bij een vluchtigen blik in diens
portefeuille, niet dan zeer vaag zijn.
De rechtbank spreekt den bekl. dus vrij van den ten laste gelegden
moord en diefstal gepaard met geweldpleging.
Zij acht wettig en overtuigend bewezen: mishandeling, den dood ten
gevolge hebbende, en diefstal en wel op grond hiervan, dat hij eerst
heeft verklaard, dat hij geld en goederen van het lijk genomen heeft
om het voor den rechthebbende te bewaren, terwijl hij een en ander
later zich heeft toegeëigend.
Voorts overweegt de rechtbank dat, al wil men aannemen, dat Busch op
het punt stond bekl.'s huisrecht te schenden en dat al moge de
dreigende schending van zijn-huisrecht voor bekl. mede aanleiding
zijn geweest om Busch aan te grijpen, hij dit toch niet in de eerste
plaats heeft gedaan tot verdediging van zijn huisrecht, maar uit
woede tegen Busch, dien hij in dat oogenblik zag als den vermogenden
man, die hem in zijn groote financieele moeilijkheden met zijn
vordering nog erger in het nauw dreef.
De mishandeling - aldus de rechtbank in haar vonnis - wordt dus niet
beheerscht door de bedoeling van verdediging van het huisrecht, maar
door woede. Dat zij gepleegd is onder een zoodanigen krachtigen
psychischen dwang, dat hieraan geen weerstand valt te bieden, neemt
de rechtbank niet aan. Ook kan de rechtbank zich niet vereenigen met
het verweer van den verdediger, dat bekl. zich aan verduistering,
welk misdrijf verjaard zou zijn, heeft schuldig gemaakt. Zij ziet in
het feit van het wegnemen van geld en goederen van het lijk van
Busch, wettig en overtuigend bewezen diefstal. Terzake van
mishandeling, den dood ten gevolge hebbend en diefstal, veroordeelt
de rechtbank bekl. tot 6 jaar gevangenisstraf met aftrek van 8
maanden, in voorloopige hechtenis doorgebracht.
De veroordeelde heeft zijn vonnis met volkomen zelfbeheersching
aangehoord en heeft ook, nadat het voorgelezen was, niets meer
gezegd. |
|
|
|
|
|
Zaterdag 12 December 1925
Laatste aanvulling over deze moord waarbij de naam van advocaat
Wijsman er bij is gehaald door een anonieme brief maar hier geen
verdere nieuwsfeiten inhoud.
DE MOORD AAN DEN OVERTOOM.
Hedenmorgen heeft in de zaak Muylwijk de Officier van Justitie mr.
Reilingh te Amsterdam hooger beroep aangeteekend.
Ook Muylwijk heeft hooger beroep aangeteekend. |
|
|
|
|
|
Dinsdag 15 December 1925
GERUCHTEN OVER DEN MOORD OP Mr. WIJSMAN.
Eenige maanden geleden werd hier te lande een man aangehouden,
wegens verduistering van een motorrijwiel ten nadeele van een
Haarlemmer. Bij zijn arrestatie deelde hij mede, zooals toen bekend
gemaakt is, dat hij onthullingen kon doen over den bekenden moord,
op mr. Wijsman gepleegd. De man had eenige jaren in het
vreemdelingenlegioen in Algiers gediend en was daar, volgens zijn
verklaring, in aanraking gekomen met een man, die blijkbaar meer van
den moord af wist. De aangehoudene werd voor gepleegde verduistering
in het huis van bewaring opgesloten.
Het onderzoek over den moord op mr. Wijsman werd, omdat de Haagsche
recherche de zaak in handen heeft, in den Haag voorgezet. Reeds toen
hechtte men aan de onthullingen weinig waardde, maar het duurde
lange tijd voor alles onderzocht en gecontroleerd was.
Nu is echter met zekerheid te zeggen, dat het onderzoek op niets is
uitgeloopen. Toch wordt het onderzoek van den moord nog voortgezet.
Juist dezer dagen kreeg de Haagsche recherche weer gegevens, die
nader onderzoek ten gevolge hadden. De man, die het motorrijwiel
verduisterd heeft zal Vrijdag voor den Haarlemschen politie-rechter
moeten terecht staan. |
|
|
|
|
|
Dinsdag 25 Januari 1927
INGEZONDEN STUKKEN.
DE MOORD OP HET BEZUIDENHOUT.
In het Ochtentblad van 19 Jan. schrijft de heer van 't Sant: "Mijn
politie en ik, we kunnen niet voelen wie het gedaan heeft."
Maar weet de heer van 't Sant dan niet , dat er menschen/zijn, die
dat wel kunnen? Heeft hij nooit gehoord van Mevrouw de Wed. Dr.
Akkeringa, wier psychometrische scances meer dan eens in dit blad
werden besproken? Nooit gehoord van zoovele anderen in en buiten den
Haag? De redacteur van Het Toekomstige Leven: van Imhoffplein 8
alhier, en de redacteur van Stemmen uit Hooger Wereld te Wijchen bij
Nijmegen, zullen zeer zeker wel betrouwbare adviezen willen geven.
Het arme slachtoffer zal zich waarschijnlijk haat toestand nog niet
bewust zijn, en in de kamer vertoeven, waar haar lichaam werd
gedood. Juist in die kamer zou zij en misschien juist zij alleen,
door iemand die wèl voelt, licht kunnen brengen in de duisternis. Te
beginnen met de moord op den heer Wijsman, zou dit de vierde zijn,
in den Haag, waarvan de dader onbekend bleef.
Zou het niet eindelijk tijd worden met oude tradities te breken (wat
in ons land héél moeilijk schijnt) en niets te
verzuimen, waardoor misschien de dader wordt ontdekt?
J.v.R. |
|
|
|
|
|
Vrijdag 4 Maart 1927
SMAADSCHRIFT.
Men verzoekt ons nog mede te deelen, dat de heer Wijsman Sr., vader
van den eenigen jaren geleden vermoorden mr. Wijsman te Amsterdam,
aan mrs. Wolterbeek Muller en Plantenga heeft opgedragen een civiele
actie tot schadevergoeding in te stellen tegen de verantwoordelijke
redactie van het weekblad "De Wereld" waarin een artikel was
opgenomen betreffende den geheimzinnigen moord en dat smadelijk
geacht werd voor den overledene. |
|
|
|
|
|
<- Terug |
|