|
|
|
|
|
Christiaan Jacobus (Co) van Ledden Hulsebosch (Amsterdam, 20 maart
1877 - aldaar, 18 april 1952) was een Nederlands apotheker,
politiescheikundige en forensisch onderzoeker.
Zijn
vader M.L.Q. van Ledden Hulsebosch was een bekend apotheker. Zoon Co
doorliep het gymnasium in Amsterdam en Tiel waarna hij van 1897 tot
1902 farmacie studeerde aan de Universiteit van Amsterdam. In
december 1902 behaalde hij het apothekersdiploma en rond die tijd
nam hij de apotheek aan de Nieuwendijk van zijn vader over die in
Den Haag benoemd was tot inspecteur van de volksgezondheid. Aan die
apotheek was sinds januari 1883 een onderzoeksbureau verbonden. Zijn
vader was vanaf 1885 herhaaldelijk belast geweest met justitieel
onderzoek.
Begin maart 1902 kwam van de officier van justitie te Alkmaar
telegrafisch een verzoek binnen voor zijn vader maar omdat deze voor
een conferentie in Brussel was, werd de toen nog 24-jarige student
met het onderzoek belast naar een zedenmisdrijf, wat hij met succes
afrondde. Zo begon zijn carrière als forensisch onderzoeker. Zijn
vader richtte zich bij justitieel onderzoek met name op
vergiftigingen, inkt en 'visitekaartjes' die inbrekers achterlieten.
In het begin hield ook C.J. van Ledden Hulsebosch zich (naast zijn
apotheek) vooral bezig met soortgelijke zaken, maar na verloop van
tijd verbreedde hij zijn werkterrein met ander onderzoek zoals
verongelukte vliegtuigen, brandstichtingen en allerlei soorten
moorden. Om zich verder te bekwamen in dit soort onderzoek studeerde
hij onder andere bij het door professor R.A. Reiss van de
Universiteit van Lausanne opgerichte Institut de police scientifique.
In 1910 stopte hij, tot groot verdriet van zijn vader, met de
apotheek en richtte hij zich helemaal op wetenschappelijk onderzoek
voor de industrie, particulieren en justitie. Voor zijn laboratorium
kocht hij speciale apparatuur uit het buitenland of ontwierp hij
zelf apparatuur. Zo was hij de eerste die in Nederland de
beschikking had over een UV-lamp. In 1914 stichtte hij de eerste
school voor wetenschappelijk politie-onderzoek (de leer der sporen)
en in 1916 volgde zijn aanstelling als politiescheikundige van de
Amsterdamse recherche. Dat zou hij blijven tot hij per 1 juli 1950
stopte met werken. In 1923 werd hij daarnaast privaatdocent aan de
faculteit der Rechtswetenschap van de Universiteit van Amsterdam,
waar hij doceerde in de leer van de opsporing van het strafbaar
feit. Verder was Van Ledden Hulsebosch gastdocent bij de
Model-Politie-Vakschool (M.P.V.S.) te Hilversum en in 1929
medeoprichter en eerste voorzitter van de in Wenen gevestigde
Academie Internationale de Criminalistique.
In 1945 verscheen zijn autobiografische boek Veertig jaar
speurderswerk, uitgegeven bij de Utrechtse uitgeverij Kemink en Zoon
(deels eigendom van hoofdcommissaris K.H. Broekhoff).
In 1952 overleed hij op 75-jarige leeftijd in zijn woonplaats
Amsterdam aan de gevolgen van een hartaanval.
Bron:
wikipedia.org
|
|
Pionier in het speurdersvak
Criminalist C.J. van Ledden Hulsebosch (1877-1952)
Tekst: Marcella van der Weg
Apothekerszoon Christiaan Jacobus van Ledden Hulsebosch (1877-1952)
ontmaskerde in zijn leven vele dieven, valsemunters en moordenaars.
Bevond zich op het plaats delict een haar, een bloedspat of een
vingerafdruk, deze Amsterdamse Sherlock Holmes vond ‘de stille
getuige’ en wist er een dader bij aan te wijzen. Portret van een
eigenzinnig pionier
Jaren later keek de ‘kriminalist’ C.J. van Ledden Hulsebosch nog
steeds met “groote satisfactie” terug op zijn eerste zaak. Deze
diende zich onverwacht aan op een zondag in maart 1902, toen er bij
het ouderlijk huis op Nieuwendijk 17 een telegram werd bezorgd. De
politie in Alkmaar had dringend behoefte aan de deskundigheid van
zijn vader - die apotheker was - bij een “onsmakelijke zedenzaak”.
Maar vader was niet thuis. Op aandrang van de officier van justitie
toog C.J. toen zelf maar met de instrumentenkist van zijn vader naar
Alkmaar. Weliswaar wat angstig, maar toch zeker ook gevleid en
zelfverzekerd; hij had zijn vader tenslotte al vaker geholpen bij
politieonderzoek.
En hij leverde goed werk. Na sporenonderzoek van het zeiltje waarop
het zedenmisdrijf had plaatsgevonden, kon hij aantonen welke van
twee tegenstrijdige getuigenverklaringen de juiste was. Dit debuut
vormde de opmaat voor een baanbrekende carrière in de criminologie
en riep bij C.J. later nog de bekende woorden “Met Alkmaar begon de
Victorie” in gedachten. Want aan valse bescheidenheid deed hij niet.
Nu had Christiaan Jacobus ook wel enige reden tot borstklopperij. De
criminalistiek, waarbij de plaats van het misdrijf nauwkeurig wordt
onderzocht en de gevonden bewijsstukken en sporen worden
veiliggesteld voor verder onderzoek in een laboratorium, stond begin
vorige eeuw nog in de babyschoenen. In dit tijdperk - lang voor
hightech televisieseries als Crime Scene Investigation en Silent
Witness - was Van Ledden Hulsebosch met zijn wetenschappelijke
opsporingsmethoden zijn tijd ver vooruit. Gedreven en vasthoudend
experimenteerde hij met de nieuwste technieken en ijverde hij zich
het opsporingsapparaat te doordringen van het belang van ‘stille
getuigen’. Hij had het wel eens mis, maar niet vaak.
Van Ledden Hulsebosch raakte bekend met dit pionierswerk door zijn
vader, de apotheker Marius Lodewijk Quirin. Een jaar voor de
geboorte van zijn zoon (op 20 maart 1877) had Marius de apotheek en
het huis aan de Nieuwendijk betrokken en daarin vestigde hij begin
jaren tachtig ook een onderzoeksbureau. De politie deed met enige
regelmaat een beroep op zijn deskundigheid, en junior, die inmiddels
farmacie aan de UvA studeerde, mocht hem graag bijstaan. Tegenover
studiegenoten wijdde C.J. regelmatig uit over de rol die scheikunde
zou kunnen spelen bij de criminologie en na zijn eindexamen vertrok
hij dan ook naar het buitenland, om zich in Lausanne, Berlijn,
Dresden en Wenen te bekwamen in criminologische schei- en
natuurkunde. Hij zou er levenslange internationale contacten aan
overhouden en in 1929 was hij een van de medeoprichters van de
Académie Internationale de Criminalistique te Wenen.
Toen Marius van Ledden Hulsebosch in 1902 werd benoemd tot
inspecteur van de volksgezondheid in Den Haag nam C.J. de apotheek
én zijn werkzaamheden voor de politie over. Die liepen uiteen van
onderzoek bij kruimeldiefstalletjes en oplichting tot onderzoek naar
vervalste documenten. En al aan het begin van zijn criminalistieke
carrière werd zijn hulp ingeroepen bij een spraakmakende moordzaak
in de Indische buurt. In een schoenmakerswerkplaatsje-met-woning in
de Celebesstraat had de politie het ontzielde lichaam van de vrouw
des huizes ontdekt. Ze was op gruwelijke wijze vermoord en baadde in
haar eigen bloed.
Van Ledden Hulsebosch arriveerde als een van de eersten in het pand,
dus de ‘stille getuigen’ waren nog intact. Terwijl hij met kwast en
loep aan de slag ging, had de politie al een verdachte op het oog:
de echtgenoot. Maar toen de ‘kriminalist’ een beschrijving kreeg van
’s mans uiterlijk, sprak hij, met gevoel voor effect: “Dan is hij de
moordenaar n i e t! Die heeft een gansch ander signalement.” Van
Ledden Hulsebosch deduceerde dat de dader lichtblond, steil haar had
(er was een haar in de pinkring van het slachtoffer bijven steken);
dat hij van klein postuur en bovendien linkshandig was (de
voetafdrukken rond het slachtoffer waren van klein formaat, evenals
een rondslingerend hemd, waarvan de linkermouw bloeddoordrenkt was).
De rechtshandige echtgenoot was een rijzige figuur met donkerbruin
krullend haar, maar zijn broer voldeed precies aan het signalement.
Handschriften en bloedspatten
Twijfel aan eigen kunnen kende Van Ledden Hulsebosch niet. Hij
opereerde op de plaats van het misdrijf altijd met een opvallend
aplomb en de gevolgtrekkingen die hij op basis van de ‘stille
getuigen’ maakten, grensden voor menig politieman aan het
ongelooflijke. Dat zal ook gegolden hebben voor zijn werkwijze bij
de moord op Tonia Schovers. In 1906 vond een jachtopziener in de
Achterhoek het lichaam van deze rondtrekkende (land)arbeidster, dat
in verre staat van ontbinding verkeerde. Van Ledden Hulsebosch
concludeerde dat ze door messteken om het leven was gekomen, maar
kon de verdachte, een zekere Johannes, niet onomstotelijk met de
plaats van het misdrijf in verband brengen. Hij verzon een list.
Geïnspireerd door de grote Rubini, een beroemde telepaat wiens
werkwijze hij had bestudeerd, voerde Van Ledden Hulsebosch Johannes
aan zijn pols rond in de omgeving van het misdrijf. De kriminalist
had geen idee waar de moord was gepleegd, maar wist de plek precies
aan te wijzen door de veranderende polsslag en ademhaling van de
verdachte. Mede dankzij deze methode werd Johannes uiteindelijk
veroordeeld.
Ondertussen werd de Nieuwendijk 17 steeds meer een centrum van
wetenschappelijk (criminologisch) onderzoek, met een goed
geoutilleerd laboratorium en Van Ledden Hulsebosch - die toch al
weinig plezier beleefde aan het verkopen van “buisjes en pastilles”
- doekte de apotheek op. Vanaf 1910 heette zijn zaak Laboratorium
voor Chemisch en Mikroskopisch Onderzoek en zowel justitie,
particulieren en bedrijven konden er terecht – er moest tenslotte
brood op de plank komen. Hoewel justitie al jaren vaste klant was,
duurde het tot 1916 voor hij officieel werd benoemd tot
wetenschappelijk adviseur bij de opsporingsdienst van de Amsterdamse
politie.
Er was weinig waar de ‘allesweter’ Van Ledden Hulsebosch geen
verstand van had. Hij was gespecialiseerd in inkten, kon verbrand of
nat papier zo restaureren dat de tekst van het document weer
leesbaar werd, hij bestudeerde handschriften, wist veel van
vergiften en het ‘valpatroon’ van bloedspatten, bemoeide zich met
ballistiek en gebruikte de modernste technieken om een vergaan
gezicht te reconstrueren. Bovendien had hij een bijzondere interesse
voor “exploratieve fotografie”. Zijn werk was nu eenmaal zijn
liefhebberij.
Die liefhebberij liep bovendien aardig in de papieren, want de
kostbare apparatuur waarmee zijn huis was volgepropt, moest hij uit
eigen zak betalen. “Gespeculeer op gratis hulp” van het
opsporingsapparaat kon hij dan ook niet uitstaan. “Mijn
studiereizen, nieuwe instrumenten en boeken eischten toch
voortdurend te groote geldelijke offers.” Te meer omdat hij grote
belangstelling had voor de nieuwste technische snufjes. Zo maakte
hij in Parijs kennis met de ultra-violetlamp en dat was liefde op
het eerste gezicht. Hij schafte de lamp – de eerste in Nederland -
meteen aan. De benodige filters mocht hij lenen van Madame Curie en
thuis sloeg hij voortvarend aan het experimenteren. Voor het oog
onzichtbare sporen, zoals bijvoorbeeld vingerafdrukken op papier of
nieuwe inkt over oude inkt bij vervalste documenten, wist hij
zodoende tevoorschijn te toveren. Hij gold al snel als
(internationaal) specialist op dit gebied en hield ook in het
buitenland lezingen over hoe ultra-violetlicht kon helpen bij het
opsporen van strafbare feiten.
Want ook daarin was Van Ledden Hulsebosch onvermoeibaar: in het
verspreiden van zijn kennis. Dat was ook wel nodig, vond hij, want
de expertise van het opsporingsapparaat schoot nogal eens tekort.
Zeker in de provincie – en dat leidde soms tot vermakelijke
vergissingen. Na een roofmoord op een fabrieksdirecteur in het
Brabantse St. Oedenrode stuurde C.J. een assistent naar de plek des
onheils om de sporen te verzamelen. Het slachtoffer was met
doorgesneden keel naast zijn opengebroken brandkast gevonden en in
de kamer wemelde het van de vingerafdrukken. Omdat de assistent de
laatste trein terug moest halen, verzocht hij de veldwachter de
‘vingers’ (politiejargon voor vingerafdrukken) na te sturen. Wat de
veldwachter moet hebben gedacht vermeldt de geschiedenis niet, maar
de volgende dag werd er aan de Nieuwendijk een pakketje bezorgd met
tien afgesneden vingers, elk zorgvuldig verpakt in een sigarenzakje
en keurig voorzien van etiketten als ‘linker wijsvinger’.
Van Ledden Hulsebosch bewaarde de vingers op sterk water; als
bevestiging dat er nog veel missiewerk te verrichten was. Regelmatig
klaagde hij dat “het sporenzoeken, het werkelijke speuren,
ONMOGELIJK GEMAAKT WORDT, zoodra de invasie van het complete
recherche-apparaat op de plaats des misdrijfs een feit geworden is”
en “den stille getuigen het eeuwige zwijgen wordt opgelegd.” Hij
ging de onwetendheid energiek te lijf en richtte het grootste
vertrek van zijn huis in als leslokaal voor mensen uit het vak.
Onder het motto ‘Onderzoek alle dingen, en maak eerst dan
gevolgtrekkingen’ bracht hij thuis in totaal zo’n 3800
politieambtenaren de beginselen van het wetenschappelijk
opsporingsonderzoek bij. Mét instructiemateriaal dat afkomstig was
van werkelijke plaatsen delict, zoals het skelet van Tonia dat nooit
was opgeëist. In 1923 werd hij bovendien privaatdocent bij de
juridische faculteit van de UvA.
‘Herr Hoelsebusch’
Inmiddels kende zo’n beetje heel Nederland de Amsterdamse ‘kriminalist’.
Zijn zaken haalden regelmatig de krant en zelf was hij ook niet vies
van publiciteit; hij diste graag de ene (succesvolle) anekdote na de
andere op. Maar er ging ook wel eens wat mis. Na zijn pensionering
werd een chauffeur van het hoofdkantoor van de Amsterdamsche bank op
basis van zijn getuigenis als deskundige veroordeeld voor diefstal
van ƒ 85.000. Na anderhalf jaar cel bleek de man onschuldig en de
rechter haalde hard uit naar Van Ledden Hulsebosch. Het moet een
pijnlijke affaire voor hem zijn geweest, al was het maar omdat hij
het juist altijd bevredigender vond wanneer zijn onderzoek iemands
onschuld aantoonde. Maar zijn sporen had hij toen al verdiend.
Nog een paar jaar voor zijn pensionering in 1942 was hij betrokken
bij de oplossing van de beruchte ‘koffermoord’. Langs de Rijksweg
tussen Apeldoorn en Amersfoort was een koffer gevonden met daarin de
romp van een vrouw, stukken kokosmat, een paar dekens, een handdoek
en stukjes weefsel, met daarin het wasmerknummer 273. De lugubere
vondst zette een rechercheur in Amsterdam aan het denken. Een maand
eerder had een hofmeester uit de Pijnackerstraat aangifte gedaan van
vermissing van zijn vrouw en daarbij was hij wel erg onaangedaan
gebleven. De rechercheur vertrouwde het zaakje niet en toog alsnog
naar de Pijnackerstraat. Daar vond hij een schort met het wasnummer
73 en de hulp van Van Ledden Hulsebosch werd ingeroepen. Bij het
licht van zaklantaarns spoot hij met een verstuiver vloeistof op
plekken waar hij bloedsporen vermoedde. In het donker trad een
blauwkleurige fosforescentie op – dat betekende dat het inderdaad
bloedsporen waren. De ‘kriminalist’ kon precies reconstrueren hoe de
moord was gepleegd.
Ook de bezetter kende de reputatie van ‘Herr Hoelsebusch’ en
schakelde hem regelmatig in. Bijvoorbeeld toen er in een pakhuis met
Duitse uniformen in Weesp voor de zoveelste keer fikkie was
gestookt. De Duitsers dreigden met represailles, maar de deskundige
‘toonde aan’ dat de brand door ‘wolbroei’ was ontstaan. Lariekoek
natuurlijk, want wol broeit niet. Maar volgens Van Ledden Hulsebosch
geloofde de Duitsers alles als je het maar met veel bravoure en
geleerdheid bracht – en dat was hem wel toevertrouwd.
Zijn kennis van vervalste documenten kwam hem tijdens de bezetting
goed van pas. Hij ging zelf aan de slag en vervalste onder meer
doopregisters om joodse mensen een ‘arische’ grootmoeder te geven,
zodat ze niet op transport hoefden. De ‘oude’ inkt die hij daarvoor
gebruikte, had hij zelf gefabriceerd. Overigens ging het een paar
keer bijna mis, één keer werd hij zelfs ’s avonds opgehaald en naar
de Euterpestraat afgevoerd. De Duitsers waren erachter gekomen dat
hij onzichtbare inkt aan een student had geleverd, die daarmee
geheime boodschappen naar het buitenland verstuurde. In de
Euterpestraat zette de beruchte Willy Lages gelijk een grote mond
tegen hem op, zo vertelde Van Ledden Hulsebosch later aan een
journalist. “Maar ik kende de Duitsers en ik zette een nóg grotere
mond op, met het gevolg dat zij mij met veel excuses en een mooie
auto weer naar huis zonden.”
Na de oorlog hielp Van Ledden Hulsebosch bij de identificatie van
geëxecuteerde verzetslieden uit massagraven in Amersfoort en het was
het dankbaarste werk dat hij ooit had gedaan. Op een van de
slachtoffers vond hij een papperig briefje, een “laatste
herinnering” die hij weer leesbaar maakte en aan de vader kon geven.
Hij is de handdruk van die vader nooit vergeten.
Maar ondanks zijn faam en de succesverhalen keek hij rond zijn
pensionering niet louter met welgevallen op zijn carrière terug.
Niet al zijn initiatieven hadden gehoor gevonden. In 1920 had hij
het voortouw genomen voor de oprichting van een Nederlands
politiemuseum, waarvoor zijn eigen instructiematerialen als basis
moesten dienen. Wegens gebrek aan geld en een geringe medewerking
“van den geheelen politiestand hier te lande,” werd het project vijf
jaar later afgeblazen. Erger was dat zijn inspanningen niet hadden
geleid tot een Rijksinstituut voor Gerechtelijk Onderzoek - dat zat
hem dwars. Daarom was het des te pijnlijker dat er niemand
klaarstond om zijn werk over te nemen. Zijn laatste assistent was in
1943 bij het demonteren van een machine om het leven gekomen.
Op 30 juni 1950, ’s middags om vijf uur, trok de 73-jarige Van
Ledden Hulsebosch definitief de gordijnen dicht van de Nieuwendijk
17. Hij moest het rustiger aan doen en verhuisde naar een
appartement in de Dintelstraat waar hij in 1952 aan een hartaanval
overleed.
Ondanks zijn grote verdiensten én de belangstelling voor het
wetenschappelijk sporen- en forensisch onderzoek waarvan hij een van
de grondleggers was geweest, raakte zijn naam in de vergetelheid.
Dat de auteurs Heuvel & De Waal hem als hoofdpersoon voor een serie
spannende boeken weer tot leven hebben gewekt, zou hem goed hebben
gedaan. Al vond hij detectiefjes maar onzin.
Bron:
Ons Amsterdam |
|
|
|
|
|
<- Terug |
|